De halve Swietojerskastraat lag in puin. Overal ontmoette het oog open daken, afgebrokkelde schoorstenen, ingestorte muren, scheef hangende ramen en balkonnen. Bij het hek van de Krasinskituin zag Asa Hesjel Hertz Janovar. Hij stond daar met zijn witte haren en grijze bakkebaarden, zijn overhemd open. Hij droeg een fluwelen jasje en sandalen. Kennelijk wachtte hij op iemand; zijn donkere ogen staarden in het niets. Asa Hesjel riep hem aan. Hij draaide zich verbluft om.
Hertz Janovar barstte in tranen uit. Hij haalde een gele zakdoek tevoorschijn en snoot zijn neus. Verward en beschaamd stond hij tegenover hem. ‘Ik heb geen kracht meer ,’ zei hij verontschuldigend. Hij aarzelde een ogenblik en zei toen in het Pools: ‘De Messias komt gauw.’
Asa Hesjel keek hem verbijsterd aan. ‘Hoe bedoel je?’
‘De dood is de Messias. Dat is de eigenlijke waarheid.’