Ik leerde Deborah kennen in de loop van 2005, ik onderhield toen een nogal spetterend blog bij Skynet, met dagelijks meer dan duizend bezoekers, waaronder ook een flamboyante blondine uit Maldegem.
Ik maakte er bewust een strategie van om relletjes te schoppen via mijn weblog, ik provoceerde en attaqueerde, verbaal weliswaar. Ik was gewoon een irritante pestkop, meer om mezelf te entertainen dan om anderen te ambeteren. Maar het marcheerde grandioos, ik was een grage schietschijf voor andere bloggers, mijn favoriete positie, dan kon ik mijn taalkanon meedogenloos hanteren. Ik schoot mijn teksten af met accurate perfectie.
Het nam zodanige afmetingen aan dat de diverse tegenpartijen zich gingen verenigen, het was haast een blogleger dat ten aanval trok tegen mij. Op zeker moment werden er zelfs heuse uniformen aangetrokken, ze droegen T-shirts met een gericht opschrift tegen mijn nickname: ‘contra Marlon Vanco’. Hilarisch vooral, zeker toen mensen mij op straat begonnen aan te spreken. Ik genoot van een raar soort bekendheid in wat toen een nieuwe tegencultuur was.
Dat ging zelfs zo ver dat ik op zeker moment werd uitgenodigd bij Internet-TV Brussel voor een interview. Dat vond plaats in een van de studentencafés op de Generaal Jacques-laan in Etterbeek. Een gans decor werd opgetrokken, inclusief professionele belichting, indrukwekkende geluidsinstallatie, meerdere camera’s en twee journalisten in spe. Ik was lichtjes onwennig en tegelijkertijd verbijsterd. Er gebeurden in die tijd zaken die ik niet meer in de hand had, maar ik had dit wel zelf gegenereerd. Mijn reputatie ging aan de haal met mijn ego. En in dat spectaculaire stadium van mijn onstuimige leven dook Deborah op.
Zij was van in het begin een felle fan van mij, want die waren er ook. Numeriek weliswaar in de minderheid, maar er was toch een schare taalfanaten die zich aan mijn woordkunstjes en tekstkapriolen verlustigden.
Deborah voerde dat kleine peloton van supporters met verve aan, zij was dagelijks trouw op post in mijn kolommen, vrij en vrank van antwoord ging zij tegen de opponenten aan. Zij droeg vanop afstand ferm mijn vlag. Ik liet het mij uiteraard gewillig welgevallen, in de rock’ n roll noemt men zulk vrouwelijk en knap gevolg ‘groupies’. Tja, dat was ze misschien net niet, maar het zat er wel dicht tegenaan. Ze schuurde verschroeiend warm langs mijn flanken, bij elk gepost commentaar van haar voelde ik een opwelling van hitte, het benam me soms de adem. Het voelde onwezenlijk sensueel aan, ik kende immers nog niet de wetten van die nieuwe virtuele wereld. Welke waren de geplogenheden, welke regels golden daar, tot hoe ver ging dat zogezegd geadoreerd worden? Was dat eventueel een gradatie van graag zien?
Dus een confrontatie in het echte leven kon niet uitblijven, ik moest haar dringend ontmoeten, de honger was te groot geworden. De drang was wederzijds, wij spraken dus af, een expliciete manier om onze kans te wagen. Was het enkel vriendschap of net dat ietsje meer? Die ene foto met wapperende blonde haren en schalkse oogopslag beloofde misschien wat wulpse ambiance. Ik zag een slanke en bevallige vrouw die me toelachte, zonder voorbehoud, open blik, met fraaie rondingen.
Het was geen bedrog, zo zag ze er helemaal uit toen ik haar in Gent begroette. Een bekoorlijk uiterlijk, geen kapsones, wel erg sexy en frivool.
Droomvrouw, concludeerde ik meteen. Ze zat blijkbaar op mij te wachten, want de romance begon zo goed als meteen ter plekke. We waren van meet af aan een koppel, hecht verbonden, zonder complexen, alles open en bloot, vrij letterlijk. In een ijltempo pleegden we overspel.
Want zij was gehuwd, mama van vier kinderen, voltijds huismoeder, maar tegelijkertijd vrijgevochten, een libertijnse pur sang. Ze ging haar eigen vrije gangen, in zoverre dat het haar gezinsleven niet verstoorde. Dansen op het slappe koord, dacht ik, een wankel evenwicht, voor mij niet in diezelfde mate te hanteren.
Daarom was het niet vanzelfsprekend om vrijmoedig met Deborah blijven om te gaan. Dat is steeds de grote hapering tussen ons beiden gebleven, ondanks de warme appreciatie. We zijn mekaar omzeggens tien jaar blijven zien, met ruime tussenpozen, meestal braaf platonisch, soms met lijfelijke liefde. De locatie bepaalde gewoonlijk de handeling. Vaak voelde ik me niet op mijn gemak in haar gezelschap. Er kleefde steeds dat occasionele aan, dat tijdelijke en vrijblijvende, dat vluchtig sensuele en zelfs onbevredigend seksuele. Het was te slap en te rap.
Ik was geen robot van de liefde, ondanks mijn criticasters.
Onze relatie is dan langzaam verwaterd, zij had opeens een andere vaste minnaar. Ik verloor meer en meer mijn belangstelling, maar toch, een zeker respect bleef, zij stond wel degelijk met ballen in het leven.
Ze wist wat ze wilde, ze was kranig en taai, ze baande haar eigen weg, wars van de wetten van de goegemeente, non-conformistisch. Ze was een onconventionele madam, ongewoon in haar levenswandel maar altijd eerlijk. Haar man wist alles van haar vrije aard, maar het was te nemen of te laten, dat had zij bepaald, en tegelijkertijd zag ze hem graag, zeker weten. Voor de buitenwereld een onbegrijpelijk gegeven, zo was Deborah.
De laatste keer dat ik haar zag was vorig jaar eind augustus. We brachten een ganse dag samen in Leuven door, deden terrasjes, klapten een beetje bij, genoten van de zon, zwegen soms, want dat konden we samen ook, mooi toch. Ik vertelde haar uitgebreid over Vinnie, het boek dat ik over hem geschreven had. Zij had geen antwoord klaar, daar kon ik inkomen.
Voor een sensuele uitspatting was er geen plaats meer, het zou ongepast zijn geweest. Verder dan wat knuffels en een kus zijn we niet geraakt. Ik kon haar naaktheid niet meer aanraken, een stadium dat gepasseerd was, het deed wat raar maar was niettemin een gegeven. Dat wisten we beiden, ons bij momenten spetterend verleden was uitgewist.
Ik had de dood over me heen gekregen, de ernst van het leven had me geconfronteerd met de waarheid van een drama, dat begreep Deborah. Ik gaf haar bij het afscheid geen bloemen, maar een stapeltje boeken, het verhaal van Vinnie. Toen werd zij stil, en die stilte heeft bijna een jaar standgehouden. Zij schreef nog hoe het haar gepakt had, maar eigenlijk vond ze de juiste woorden niet meer. We waren misschien uitgepraat.
Ik was een ander man geworden, rijper en wijzer na een tragisch overlijden. De dood van mijn zoon zat in mijn lijf, de tijd van de grote lichtzinnigheid en de versierkunst was voorbij. Gelukkig kwam de grote liefde langs, niet in de persoon van Deborah, ondanks mijn onmiskenbaar respect voor haar trouw van jaren. Uiteindelijk viel ik op de juiste vrouw.