Ik bracht de eerste 20 jaar van mijn leven door in het destijds cultuurarme Baalrode en werd dus groot als een jonge vagebond.
Ondanks het surperkerkelijke karakter van dat dorp stak het er niet zo nauw met de moraliteit. Losbandige (verdoken) seks en welig tierend alcoholmisbruik waren er schering en inslag, kleine diefstallen konden genieten van een gemeentelijk gedoogbeleid en liegen mocht wel als het voordeel opleverde. Ik maak hier nauwelijks een karikatuur van de toenmalige zeden, het fatsoen dat er heerste was slechts een dun laagje lak. Ik heb de rest van mijn volwassen bestaan nodig gehad om mezelf her op te voeden.
Dat lukte min of meer, ik ben nu al een paar decennia geheelonthouder, perfect monogaam en een christelijk geïnspireerde antikatholiek, dat lieg ik niet.
In Baalrode kon er gepikt worden, dat leverde bewonderende knipoogjes op onder de grote mensen, zo leerde ik dat als onwetend kind. Het mansvolk ging grotendeels naar den travaux en bevoorraadde zich daar gul aan los getuig voor eigen gebruik. Ik zie ze nog thuiskomen, de ene dag met een zak cement op de rug, de andere dag met een kruiwagen aan de hand, nog een volgende keer met een doos vol nagels en een setje hamers met zaag, allemaal scheefgeslagen gerief van de baas.
Steeds met die triomfantelijke rovers- en pikkersglimlach.
Mijn gewezen schoonbroer zotte Fonne leerde daar op indirecte manier de eerste knepen van het communisme: het geld – in dit geval het werktuig – halen waar het zit, dat wil zeggen bij de (verondersteld) bemiddelde werkgever. Mijn vader zaliger schaamde zich over zulke praktijken, hij vertikte het om gestolen materiaal van een familielid te gebruiken. Maar onze pa had nog straffer meegemaakt, een overste van hem bij het leger deed aan “proletarisch winkelen”: die man stal stiekem “hebbedingetjes” uit de rayons van winkels waar ze beroepshalve technische onderdelen gingen aankopen. In die tolerante tijden tussen de jaren 60 en 80 stak het duidelijk niet zo nauw met de eigendomsrechten. Ter info, die legerdief was afkomstig van het naburige Becquevoort, grijpgrage handjes kunnen zich verspreiden als een besmettelijke ziekte. Het geeft misschien een kick nog geiler dan seks.
Zelf ging ik zeker niet vrijuit. Als 14-jarige maakte ik geheel vrijwillig deel uit van een puberviertal dat brutaal inbrak in een parochiale feestzaal. We hadden eerst een paar clandestiene biertjes genuttigd en deze natte drugs verschaften ons in lichte dronkenschap de nodige overmoed.
We waren opeens dapper genoeg om het achterpoortje te forceren dat ons een toegang verschafte tot alle lekkers dat er onbeheerd klaar stond voor de genodigden. Dus stalen we er een grote taart met een berg slagroom op. Dat werd smullen achteraf, voor elke dief één vierde van de dik gelaagde zoetigheid, gewoon in stukken gebroken en gulzig naar binnengewerkt. Ik schaam me meer dan een halve eeuw later nog steeds, want het hallucinante was dat wij op dat eigenste ogenblik – we begingen gewild een misdrijf! – over geen enkele vorm van schuldinzicht beschikten, dat behoorde daar voor ons gewoon tot het pardonnabele barbarendom, want onbetrapt pikken mocht.
Onze jongensachtige moraal was onderontwikkeld in Baalrode.
Zo was ik ook meermaals getuige van kleine winkeldiefstallen door mijn kameraden.
Een doorgaans populaire regel was: drie stuks aanschaffen voor de prijs van één.
Een maatje nam dan bijvoorbeeld drie pakjes sigaretten uit de rekken, waarvan er twee meteen onder de trui verdwenen en enkel het derde aan de kassa werd aangeboden.
Ik stond er zo dikwijls bij en zei niks, ik pafte achteraf ongestoord mee van de gestolen rookwaar. Er gold zoiets als zwijgplicht, je verraadde je vrienden niet, zelfs niet als dat tot lichte vormen van misdadigheid leidde. In uiterste nood van wat spijt of een opspelend geweten was er zelfs een mirakeloplossing: rap naar de biechtstoel. Voor een paar weesgegroetjes en onzevaders vergaf meneer pastoor ontvreemdingen die voor hem te licht wogen om voor te leggen aan zijn goddelijke rechter.
Gemakshalve dachten wij dan dat het per definitie niet om stelen ging.
Was ik in de dorpswinkels zelf voorbeeldig op dat vlak, dan zat ik soms wel in andere complotten, de meer literaire wanpraktijken zal ik maar zeggen. Samen met een paar andere dorpsboefjes had ik een link systeem ontdekt om in de gemeentebibliotheek (de boekerij) binnen te geraken voor en na de openingstijden. Via een vooraf op een kier gezet venster geraakten we in die locatie en bedienden ons rijkelijk van een stapel boeken, onze bestsellers gingen meestal over seks (dat hoopten wij althans). Langs dezelfde sluipweg bracht ik de aangebrande marchandise terug. Ik ben niet zeker of mijn betrokken dorpskameraden hetzelfde deden. Want ik kon soms handeltjes op de speelplaats vaststellen die niet zo koosjer waren. Eigenlijk was ik indirect of passief minstens een mededader, erg toch.
Met gestolen fietsen binnen het dorp waren we dan op onze manier wat eerlijker. Die vehikels dienden enkel om snel van het ene café naar het andere te peddelen, steeds in halve of hele dronkenschappen. We kenden geen andere voorbeelden, onze oudere rolmodellen waren zelden onze ouders, maar vooral zatte dorpshelden waarvan wij het slappe gedrag en het machogehalte overnamen. Die fietsen waren dus ontleenvelo’s voor ons, die kwamen (dachten wij) wel weer terecht. Niettemin, technisch en theoretisch ging het telkens om een diefstal.
Dat leerde ik nadien toch bij de rijkswacht en de politie (waar waren die indertijd?).
Het zogenaamde kattenkwaad in die jaren stond vaak haaks op de wet, maar er werd ons door niemand de les gespeld, alsof dat de normale dorpsethiek was: wat niet ziet, niet weet, niet deert… pak maar mee. Een minimum aan moreel normbesef ben ik pas als latere adolescent op het college in Diest beginnen te ontwikkelen, daar ben ik dat (klein)stedelijke niveau nog altijd dankbaar voor, eindelijk een tikkeltje beschaving, wat culturele verheffing.
Als ik er nu op terugkijk, dan durf ik gewaagde parallellen trekken, zelfs naar deze tijden. Want wat bijvoorbeeld met Brusselse jongeren die (ondanks een overaanbod aan pedagogische mogelijkheden) toch op het dievenpad geraken, hun plezier vinden in ravages en straatovervallen of zich gaan aansluiten bij de drugsmaffia? Het ontbreekt hen duidelijk aan een primaire morele reflex, ongehinderd door het wakend oog van hun strenge godsdienst de islam. Op dezelfde manier werden wij van nabij bewaakt door een strak katholicisme, maar wij ontsnapten makkelijk door onze baldadige vindingrijkheid die kleine misdrijven faciliteerden. Misschien komt de verfijnde ethiek en het goede fatsoen niet ten gronde van religieuze controlestelsels, maar van ieder individu zelf dat uiteindelijk overgaat tot dieper inzicht en introspectieve ontwikkeling. Kijk in je hart en pik en steel wat je geweten daar gratis aanbiedt.