In 1944, toen de volle omvang van de judeocide (Sjoa) nog niet gekend was, begon Jean-Paul Sartre aan zijn Réflexions sur la question juive. Wellicht de belangrijkste stelling in dit essay is dat het in feite niet om een ‘Joods probleem’ gaat, maar om een probleem van de hele Westerse samenleving. De antisemiet gaat uit van de ‘opinie’, dus niet de wetenschappelijke idee of de empirische ervaring, dat het bestaan van de Joodse minderheid zelf een ongeluk is voor de maatschappij, in zijn specifiek geval ‘de ware Franse natie’. Nergens kan hij duidelijk verwoorden wat deze ware natie wel zou zijn, behalve uiteraard dat ze de tegenovergestelde waarden en normen verdedigt en koestert dan de levensbeschouwing van de Joden. Om deze gepassioneerde, haatvolle opinie enigszins te legitimeren moeten alle negatieve trekken van de eigen maatschappij op de Joden worden geprojecteerd. In deze zin klopt het wel dat ‘het de antisemiet is die de Jood maakt.