Alfred Rosenberg schreef zijn ideeën neer in Der Mythes des 20.Jahrhunderts (1930). Naar eigen zeggen werd hij vooral geïnspireerd door de rassentheorieën van de Gobineau en het antisemitisme van Roger Gougenot des Mousseaux, de auteur van een Frans boek dat in Duitsland vertaald werd als Der Ewige Jude, en natuurlijk door Chamberlain. Hij verbond dit met zijn fascinatie voor het boeddhisme, de Duitse mystiek van onder meer Meister Eckart en een hele Noords-Arische pseudotheologie die volgens hem letterlijk het decadente, want ‘verjoodste’ christendom moest vervangen. Het is een merkwaardig amalgaam van al deze invloeden geworden, zo esoterisch dat de politieke leiders van de nationaalsocialisten hem weliswaar prezen als de officiële ideoloog van de partij, maar over het algemeen, met uitzondering van Himmler, weinig met zijn nieuwe godsdienst konden aanvangen.
Net als zijn voorgangers begint Rosenberg met de onverzoenlijke existentiële strijd tussen het superieure Arische en het inferieure Joodse ras, de zogenaamde Untermenschen. Heel onze westerse cultuur is zodanig verziekt door dat semitisme dat we ons eerst radicaal van deze semitische smet moeten bevrijden. Hij beschouwt het oorspronkelijke christendom als een Arische religie, afkomstig uit Iran en totaal gecorrumpeerd door de paulinistische (lees: Joodse) recuperatie ervan na de dood van Jezus. Ook volgens hem was Jezus van Nazareth geen Jood, maar in feite een Ariër.
Luthers breuk met de rooms-katholieke kerk was volgens Rosenberg een eerste, maar onvoldoende stap in de juiste richting. Vermoedelijk versterkte het wilde anti-Joodse scheldproza van Luther hem in dit oordeel.
Zijn concrete voorstellen voor de invoering van het zogenaamde positieve of Duitse christendom waren niet alleen tot in de details uitgewerkt, maar zo verregaand (zoals het plaatsen van exemplaren van Mein Kampf op het altaar in de plaats van de verboden, want ‘half-Joodse’ bijbels enzovoort) dat ze bijna nergens door de leiding van de partij werden uitgevoerd.