/* Style Definitions */
table.MsoNormalTable
{mso-style-name:”Table Normal”;
mso-tstyle-rowband-size:0;
mso-tstyle-colband-size:0;
mso-style-noshow:yes;
mso-style-parent:””;
mso-padding-alt:0cm 5.4pt 0cm 5.4pt;
mso-para-margin:0cm;
mso-para-margin-bottom:.0001pt;
mso-pagination:widow-orphan;
font-size:10.0pt;
font-family:”Times New Roman”;
mso-ansi-language:#0400;
mso-fareast-language:#0400;
mso-bidi-language:#0400;}
Op de bus zit een meisje met het bruinste bruin van huid. Ze blinkt van zonnendonker. Een glans van zijde ligt als een voile over haar vel. Tot daar de plotse poëzie. Haar gezicht staat triest. Ze zoekt iets in haar wilde haar. Ze slaat haar zenuwbenen voorwaarts. Schikt nerveus haar decolleté. Steekt een steel van zonnebril wat dieper. Wat een snee. Ze is gespleten zie ik. Niet zo goed bij zinnen. Stoned of dronken gok ik. Tot ik haar herken. De dochter van mijn oude kameraad L. Hij had een probleemkind. Ze werd eerst psychisch ziek, daarna artieste. De kameraad was geniaal begaafd. En hoog betaald. Mega extravert en agressief sociaal. Zijn vrouw was gewoon maar slim. Ze liet hem jaren na het baren staan. De dochter torst hier alle trauma’s. Ze moest het maken van haar pa. Wankel stapt ze de bus af. Overbevraagd en dolgedraaid. Ik zie door het glanzende bruin de haat stralen. De rancune en de frustratie fluisteren. Ze praat in zichzelf. Ten einde raad. Ze laat ons staren in de bus. Op weg naar haar terminus. Het werd nog een verdacht mooie dag. Met bakken zon. En morsige flash-back.