Passage uit “Een verhaal van liefde en duisternis” (Amos OZ)
In feite waren de drie zusjes Mussman vanaf hun kindertijd elk op hun eigen manier tot over hun oren verliefd op hun vader. Mijn grootvader Naftali Herts (die wij allemaal, zijn dochters, zijn schoonzoons, zijn kleinkinderen, ‘papa’ noemden) was een warme, vaderlijke, hartelijke en bovendien fascinerende man. Hij had een donkere huidskleur, een warme stem, en zijn helderblauwe ogen had hij waarschijnlijk van zijn vader Efraïm geërfd: scherpe, doordringende ogen, die toch een glimlach verborgen. Als hij tegen je sprak, had je altijd het gevoel dat hij moeiteloos doordrong tot je diepste gevoelens, tussen de regels door kon lezen, binnen de kortste keren begreep wat je gezegd had en waarom, en tegelijkertijd ontcijferde wat je tevergeefs voor hem had proberen te verbergen. Hij wierp je soms zo’n onverwachte glimlach toe, een schalkse glimlach, vergezeld van iets wat bijna een knipoog was: alsof hij zorgde dat je je een beetje ging schamen, terwijl hij zich intussen in jouw plaats schaamde, maar je vergaf omdat een mens nu eenmaal maar een mens was.
Hij vond inderdaad dat mensen roekeloze kinderen waren die elkaar en zichzelf veel teleurstelling en pijn bezorgden, en allemaal gevangen zaten in een eeuwigdurende komedie, een weinig subtiele komedie die in het algemeen heel verkeerd afliep. Alle wegen leidden naar het lijden. Daarom vond papa dat bijna iedereen recht had op mededogen en dat de meeste daden vergiffenis verdienden, ook allerlei intriges, streken, bedrog, pretenties, manipulaties, opschepperij, valse beweringen en doen alsof. Al die dingen vergaf hij je met één flauwe, schalkse glimlach, alsof hij (in het Jiddisj) zei: Nou en?
Alleen bij de aanblik van wreedheid verloor papa zijn geamuseerde vergevingsgezindheid. Kwaadaardigheid verafschuwde hij. Zijn vrolijke blauwe ogen verduisterden als hij hoorde over boosaardige daden:’Een kwaadaardig beest? Wat is dan wel een kwaadaardig beest?’ overpeinsde hij in het Jiddisj. ‘Geen enkel beest is toch kwaadaardig? Geen enkel beest is in staat tot kwaadaardigheid. Beesten hebben het kwaad nog niet uitgevonden. Het kwaad is het monopolie van ons, van de heer der schepping.