Misschien was het die moed der wanhoop, die drang naar beweging tegen elke prijs, die telkens opnieuw tot massale zelfmoordacties leidde. Passendale, een nat en modderig dorp onder de rook van Ieper, werd door de Britten omgedoopt tot ‘Passion Dale’ omdat het almaar opnieuw bestormd moest worden. In het zuigende moeras rondom die paar huizen stierven naar schatting zo’n zestigduizend man door pure verdrinking, een kwart van de gesneuvelden. Ze zakten weg in de modder, ze verdwenen in de duizenden gaten en trechters die door de artilleriegranaten waren ingeslagen. ‘Zie dat beekje,’ schreef F. Scott Fitzgerald bij Passendale, ‘we kunnen er in twee minuten naar toe lopen. De Britten deden er een maand over – een heel wereldrijk dat langzaam vooruit liep, duwend van achteren en stervend van voren. En een ander wereldrijk liep langzaam achteruit – een paar centimeter per dag, terwijl de doden achterbleven als een miljoen bebloede vodden.’