Uit Knack 11 november 2015 – door Roderik SIX – deel 1
‘Als je zegt dat homoseksualiteit geen ziekte is, zijn fetisjisme en pedoseksualiteit het ook niet’
Is homoseksualiteit aangeboren? Zo ja, wat is daar het evolutionaire voordeel van? Filosofen Pieter Adriaens en Andreas De Block vergelijken in hun boek Born This Way het wetenschappelijk onderzoek naar homoseksualiteit. Zeker, ze zetten enkele vastgeroeste vooroordelen op losse schroeven. ‘Maar het is niet de taak van de filosofie om antwoorden te bieden. We willen de vraag zo helder mogelijk stellen.’
Waar houden jonge Leuvense filosofen zich zoal mee bezig? Het ‘zijnde van het zijn’ à la Martin Heidegger blijkt dezer dagen minder in trek. Het gaat bij voorkeur over seks, seks en nog eens seks. Zo schreef Lode Lauwaert een doctoraat over het oeuvre van Markies De Sade, en nu presenteren docent Pieter Adriaens en hoogleraar Andreas De Block Born This Way, een filosofisch onderzoek naar homoseksualiteit. In hun boek houden ze de wetenschappelijke studies naar het vaak gecontesteerde fenomeen tegen het licht. Op basis van enkele stellingen vergelijken ze evolutionaire, biomedische en psychiatrische theorieën met elkaar, en zo krijg je als lezer nieuwe inzichten. En, frustrerend genoeg, ook nieuwe vragen.
‘Het is de taak van de filosofie om vragen te stellen, niet om antwoorden te geven’, zegt Adriaens in een bar op het Leuvense Kardinaal Mercierplein. Ooit heette de bruine kroeg Erasmus, nu is het een chique brasserie vernoemd naar Serge Gainsbourg en ons gesprek vindt zowaar plaats in de Birkin-kamer. Diepe fauteuils, gedempt licht, discrete obers – nog een sigaar en een bel cognac en je waant je zo in een herenclub. Over de herenliefde praten valt er net iets makkelijker, maar voor we de stellingen van Adriaens en De Block bespreken, moet het speelveld afgebakend worden. Zo behandelen de filosofen in hun boeken alleen de mannelijke homoseksualiteit. Dat ruikt naar discriminatie.
PIETER ADRIAENS: Er zijn verschillende redenen waarom we ons tot mannen beperkt hebben. De belangrijkste is wetenschappelijke data: er is betrekkelijk weinig onderzoek naar lesbische seksualiteit verricht. In dat weinige onderzoek zie je dat vrouwelijke homoseksualiteit minder gepolariseerd is. Mannen noemen zich makkelijker óf homo, óf hetero, terwijl de vraag bij vrouwen vaker ambigue antwoorden oplevert. Mannelijke homoseksualiteit is doorheen de geschiedenis altijd prominenter besproken – van de knapenliefde bij Socrates tot het proces tegen Oscar Wilde, en recenter de aantijgingen van homofobie in Gentse wijken. Dat komt natuurlijk ook omdat de wetenschap lang een mannenbastion was. De vrouw komt er altijd bekaaid af, en dat is bij homoseksualiteit niet anders. En ten slotte zou het boek ook twee keer zo dik zijn geweest als we ons onderzoek niet afgebakend hadden. Onze stellingen over mannelijke homoseksualiteit leverden al genoeg debatstof op.’
1. Is homoseksualiteit aangeboren?
ADRIAENS: Die overtuiging leeft onderhand bij het doorsneepubliek: ‘Hij is zo geboren, niets aan te doen.’ Dat wordt wel vaker beweerd, ook van andere menselijke eigenschappen, zoals ons taalvermogen. Maar klopt dat wetenschappelijk? En de vraag die daaraan voorafgaat: zijn er nog veel wetenschappers die de term ‘aangeboren’ nog gebruiken? Het antwoord op die laatste vraag is alvast: nee. Of beter gezegd, in de negentiende eeuw werd de term nog gebruikt, maar dat zien we in de twintigste eeuw gaandeweg minderen. We hebben de term ‘aangeboren’ ook onderzocht. Wat wordt er precies mee bedoeld? Dat leverde een dozijn definities op, wat het moeilijk maakt om erover te debatteren. Een van de meest veelbelovende herformuleringen van de term ‘aangeboren’ is ‘gekanaliseerd zijn’. Een eigenschap is gekanaliseerd als ze ondanks verschillende omstandigheden – of het nu een aanmoedigende omgeving is of net een beperkende – toch tot uiting komt.
De morele implicatie van de populaire term ‘aangeboren’ is interessant. Je beroept je dan op een soort natuurwet: als homoseksualiteit in onze genen vervat zit, dan is het natuurlijk, en dus per definitie goed – homoseksualiteit mag niet veroordeeld worden, laat staan strafbaar zijn. Helaas kun je die gevolgtrekking niet maken. Veel zaken, neem pedofilie of incest, komen voor in de natuur, maar worden daarom nog niet moreel goedgekeurd. We verwachten zo veel van de natuur, alsof daar het antwoord ligt op onze morele en existentiële vragen. Maar we kunnen er prima zonder, zeker in ethische kwesties.
We denken graag intuïtief en essentialistisch. We hebben bijvoorbeeld de neiging om diersoorten als afgelijnd te beschouwen, als product van één genetische trek, alsof er een soort tabel van Mendelejev bestaat waar ze netjes in passen. Hetzelfde zie je in het denken over seksuele oriëntatie: we menen al te snel dat alle homoseksuelen wel iets gemeen zullen hebben dat hen onderscheidt van heteroseksuelen en dat hen homoseksueel maakt. Ook dat klopt niet.
Bestaat er zoiets als een homo-gen? Nee. Waarschijnlijk bestaat er niet één gen, maar stuurt een complex netwerk van zeer veel genen de menselijke geaardheid aan. Er is ook al gezocht naar het gen dat depressie zou veroorzaken – zowat de heilige graal in de geneeskunde. Er is al gezocht naar het gen dat neerslachtigheid en slapeloosheid zou aansturen. Wel, twee decennia en miljoenen euro’s onderzoek hebben bedroevend weinig opgeleverd. Dus misschien moeten we het anders bekijken, meer netwerkgericht. Misschien besmet het ene symptoom het andere: van slapeloosheid word je kribbig en die norsheid kan omslaan naar zwartgalligheid, en mogelijk spelen verschillende factoren op elkaar in. Depressie is ook geen eenduidig fenomeen. Iedereen aanvaardt intussen dat elke mens op zijn eigen manier depressief is, en dat er vaak meerdere oorzaken van aan de basis liggen. Bij een complex fenomeen zoals homoseksualiteit is het niet anders. Het zou onze seksuele oriëntatie oneer aandoen om het tot één gen te vereenvoudigen.
2. Is homoseksualiteit een evolutionaire paradox?
ADRIAENS: Dat is een bijzonder interessante kwestie, omdat homoseksualiteit haaks staat op de logica van evolutie door natuurlijke selectie. Evolutie lijkt vooral gericht op het voortbrengen van zo veel mogelijk nakomelingen, en dan nog liefst vruchtbare nakomelingen. Hoe komt het dan dat homoseksualiteit bestaat, en dat die aanleg niet uitsterft?
Het is een heel dankbaar wetenschappelijk onderwerp gebleken. Er bestaan heel wat evolutionaire modellen die homoseksualiteit proberen te verklaren. De vraag is ook toepasbaar op andere menselijke fenomenen, zoals altruïsme: waarom zou je jezelf wegcijferen om een ander meer evolutionair succes te gunnen, zelfs ten nadele van jezelf? Dat druist in tegen de logica. Wel, sommige modellen proberen te kijken naar de voordelen van homoseksualiteit. Zo bestaat er de suikernonkeltheorie, die betoogt dat homo’s zorgzamer zijn voor
het nageslacht van hun broers en zussen – homo’s zijn vaak bemiddelder en hebben meer tijd omhanden die ze aan hun bloedverwanten kunnen besteden. Een andere stelling: gezinnen waar een homoseksueel in wordt geboren, zouden meer nakomelingen hebben en dus vruchtbaarder zijn. Homo’s zouden dus indirect voor meer kinderen zorgen, die ook nog eens langer en gezonder leven.
Theorieën genoeg, en in ons boek leggen we ze allemaal op de rooster. Maar wat veel wetenschappers over het hoofd hebben gezien, is ons verengde beeld van homoseksualiteit. Historisch onderzoek toont aan dat de westerse variant – een exclusief homokoppel zonder kinderen – vrij uitzonderlijk is. Dat komt omdat onderzoekers vaak lui zijn in hun selectiemethoden. Wie belandt in testpanels? Meestal eerstejaarsstudenten van de universiteit: ze zijn goedkoop en in overvloed voorhanden. Maar studenten zijn al een geprivilegieerde groep, en dan krijg je een uitgepuurde steekproef die nauwelijks representatief is voor de wereldbevolking of de geschiedenis.
Nee, antropologisch onderzoek toont aan dat homoseksualiteit een bijzonder heterogeen fenomeen is, dat overal ter wereld andere verschijningsvormen kent. We verwijzen bijvoorbeeld graag naar de Oude Grieken, of de pronkknaapjes in de renaissance. Maar we vergeten vaak dat die homoseksuele contacten alleen gedoogd werden omdat de heren daarnaast netjes getrouwd waren én kinderen hadden. Zodra ze aan die voorwaarden hadden voldaan, mochten ze er een jongeling bij nemen. Trouwens, hoeveel verdoken homo’s vind je ook bij ons in standaard gezinnen? Dat geldt niet alleen voor de westerse beschaving. Onlangs botste ik nog op een artikel over ‘de dansende jongens’ in Afghanistan. Een Amerikaanse bevelhebber stelde vast dat talibancommandanten allemaal een knappe jongen bij zich hadden om hun vleselijke geneugten op bot te vieren. Hoe mooier de jongen, hoe hoger de status.
Die vormen van homoseksualiteit, compatibel met een huwelijk en nakomelingen, komen wereldwijd en historisch vaak voor. Misschien zelfs veel vaker dan onze exclusieve vorm. Dat zwakt de schijnbaar evolutionaire paradox al danig af.
We denken vaak te eenduidig om de complexiteit van fenomenen juist te bestuderen. Of je bent homo, of je bent hetero, nietwaar? Terwijl is aangetoond dat sommige mensen zich in het midden van de schaal bevinden, eerder dan aan de uiteinden. Als iemand biseksueel is, wordt vaak gezegd ‘dat ze nog niet gekozen hebben’, terwijl het een oprechte geaardheid kan zijn.