Ook de Russische historicus en literatuurwetenschapper Yuri Slezkine signaleert de specifieke beroepsstructuur van Joden, die dus sinds het eind van de achtste eeuw niet is veranderd, maar voegt daar een aantal karakteristieke kenmerken aan toe: naast commercie, rechtsgeleerdheid, medicijnen en wetenschap, zijn Joden ook goed in het interpreteren van teksten en vormen ze een brug tussen culturen. Joden zijn ‘stedelijk, mobiel, geletterd, welbespraakt, intellectueel, complex, fysiek kieskeurig, en beroepsmatig flexibel’. Maar daarin zijn ze niet uniek, zo schrijft hij in The Jewish Century. Ook andere etnisch-religieuze groepen vertonen deze kenmerkn. Slezkine kijkt op wereldschaal en maakt een onderscheid tussen een ‘mercuriaanse’ manier van leven en in het leven staan en een ‘apolloniaanse’. De termen zijn een verwijzing naar de Romeinse god van de handel, Mercurius, die geassocieerd wordt met de snelheid, welsprekendheid, reizen, wetenschap, maar ook met list en bedrog, en de Griekse god van de oorlog, Apollo, die ook wordt geassocieerd met muziek en de schone kunsten. Boeren en de aristocratie zijn ‘Appoloniërs’. Land, traditie, stabiliteit, hiërarchie zijn voor hen belangrijk. Zij besteden allerlei taken waar zij zich liever niet mee bezighouden uit aan ‘Mercurianen’, degenen die ‘niet van hier zijn’. Alles wat met ‘dood, handel, magie, wildernis, geld, ziekte, intern geweld’ te maken heeft, maar ook prostitutie, entertainment, oorlog, enzovoort, laten zij over aan de Mercurianen, de vreemdelingen of etnische groepen die andere goden hebben. Mercurianen worden door de Appoloniërs als ongrijpbaar, en ook onbetrouwbaar ervaren, want ze zijn hun altijd te slim af, of ze zijn ergens geweest, komen ergens vandaan of verdwijnen weer ergens naartoe waar de Appoloniër geen weet van heeft.