In de wereldwijde discussie over de vraag of er grenzen moeten worden gesteld aan de bespotting van Allah, Mohammed of andere religieuze figuren en symbolen, is het nuttig te beseffen dat er in ieder geval één religieuze cultuur is – de Joodse – waar de draak steken met de eigen religie van binnenuit komt. Voor Joden is het geen vraag of er grappen gemaakt mogen worden, wat telt is of de grappen goed zijn, of er creatief met taal en ideeën is omgegaan, of er een onverwachte clou is. Degene met de meest intelligente Witz staat het hoogst in aanzien. Wisse wijst erop dat er in het Oostblok, sinds daar de repressie is toegenomen, ‘Joodse’ grappen worden gemaakt: ze worden overgenomen door de bevolkingen daar en aangepast aan hun situatie. ‘Overal waar het liberalisme wordt aangevallen, staat de Joodse grap voor onafhankelijkheid, voor het recht om grappen te malen en voor de vrijheid om te spotten.’