Toch komt aan het eind van de negentiende eeuw dit ideaal van de zachtmoedige man onder druk te staan. Daniel Boyarin beschrijft in Unheroic Conduct, The Rise of Heterosexuality and the Invention of the Jewish Man hoe het ideaal van de heteroman steeds meer wordt uitgewerkt. Voor feminiene trekken is steeds minder plaats. Onder invloed van het sociaal-darwinisme, een fascistische interpretatie van Darwins evolutietheorie, verandert het religieuze antisemitisme in een racistisch antisemitisme. De Jood wordt beschouwd als gedegenereerd. De zachtmoedige man, de Mentsch, wordt gezien als ‘mietje’ – dat politiek incorrecte woord waarin zowel vrouwenhaat als homohaar samenkomt. (Jodenhaat, homohaat en vrouwenhaat vormen vaak een onheilige drie-eenheid.) Antisemieten is het een gruwel dat de zachtmoedige Jood zich laat bespugen, zich laat vernederen, zich op zijn bek laat staan zonder iets terug te doen. Dat de zachtaardige Jood wel degelijk zelfrespect heeft en een innerlijk gevoel van morele superioriteit – terecht of alleen als psychologisch beschermingsmechanisme – is de antisemiet zich misschien niet bewust, maar wellicht vermoedt hij het, en dat maakt hem nog kwaaier, destructiever.