De Dossinkazerne te Mechelen – maandag 7 juni 1943
Vanochtend voelde ik een stille vreugde door mij stromen. Om 10 uur werden de nummers afgeroepen. De commandant liet ons mededelen dat onze plaats eerder in Breendonk is en dat wij blij konden zijn dat wij ons hier bevinden. Als wij ons niet rustig houden, dan zouden we daar naartoe gaan. Een Vlaamse vrouw, die ook het S-nummer droeg en in het Jodenkamp gevangen was gezet omdat zij ‘onze commandant’ een oorvijg had gegeven en de befaamde H. beledigd had, protesteerde. “Ik ben niet bang voor Breendonk” riep ze, “ik vrees de moffen niet. Zeg het aan de moffencommandant!” Een gestalte van pijn. Grijs. Rode, goede ogen. Haar man was een Jood en zij bracht hem regelmatig pakketten, die altijd aangenomen werden, maar, ondanks het feit dat hij tot de categorie van de gemengde huwelijken behoorde, werd hij in september 1942 gedeporteerd. Zij vernam eindelijk de droeve waarheid. Zij vroeg om een onderhoud met de commandant: deze stond het haar toe. Zij spuugde hem in het gezicht en sloeg hem. Een moedige en trotse vrouw.
Bij het zien van haar heldhaftige houding werd ik door een grote vreugde bevangen. Ik vreesde niets meer, zelfs de dood niet. Plotsklaps had ik het rijk van de stervelingen verlaten en bevond mij aan de andere kant. Niets kan mij nog raken. Ik bevind mij in het verblindende licht van mijn liefde voor het leven. Niets dan een overstromende blijdschap.