Hij loopt weg van de computer en slaapt een paar uur onrustig, tot hij in de vroege ochtend wakker wordt en doucht en een hele pot koffie drinkt en in zijn auto stapt om naar Chicago te rijden.
Ook al is het dichtbij, Samuel gaat tegenwoordig bijna nooit meer naar die stad toe, en nu weet hij weer waarom: hoe dichter hij bij de stad komt, hoe kwaadaardiger en oorlogszuchtiger de snelweg aanvoelt – wild zigzaggende chauffeurs die mensen afsnijden, bumperkleven, toeteren, met hun lichten knipperen, al hun particuliere trauma’s nu publiekelijk uitvergroot. Samuel trekt in een trage massa van haat op met de verkeersstroom. Hij voelt die voortdurende lichte angst dat hij niet naar de naastgelegen rijstrook bij zijn uitrit kan komen. Je hebt dat fenomeen dat chauffeurs naast hem versnellen als ze zijn richtingsaanwijzers zien, om de ruimte te elimineren die hij wilde innemen. Er is geen minder gemeenschappelijke plek in Amerika – geen plek die minder coöperatief en broederlijk is, geen plek met minder het gevoel dat je gezamenlijk een offer brengt – dan een snelweg bij Chicago tijdens het spitsuur. En je kunt niet méér op proef gesteld worden dan wanneer je ziet wat er gebeurt als er een file van honderd auto’s op de meest rechtse rijstrook staat, wat het geval is als Samuel zijn uitrit bereikt. Als je moet toekijken terwijl mensen de rij passeren en in elk gaatje verder vooraan duiken, voor alle chauffeurs langs die geduldig wachten, maar het is ook een grotere, diepere woede over het feit dat de klootzak niet net als iedereen op zijn beurt heeft gewacht, dat hij niet lijdt zoals zij lijden, en vervolgens ook een derde inwendige woede dat ze sukkels zijn die in files wachten. En dus roepen ze en maken ze obscene gebaren en zweven ze op een paar centimeter afstand van de bumper voor hen. Ze laten geen gaatje over voor voordringers. Ze maken voor niemand ruimte. Samuel doet het ook, en hij heeft het gevoel dat als hij ook maar iémand laat invoegen, hij iedereen achter zich teleurstelt. En dus drukt hij bij elke beweging van de rij het gaspedaal in, zodat elke ruimte wordt afgesloten. En zo strompelen ze naar de uitrit, tot Samuel in zijn achteruitkijkspiegel kijkt of hij iemand ziet die wil voordringen en voor zich een ruimte opent en hij weet zeker dat de fucking BMW die snel van links komt rijden hem gaat afsnijden, en hij is een beetje te slordig met het gaspedaal en schiet naar voren en tikt zachtjes tegen de auto voor zich.
Een taxi. De bestuurder springt eruit en schreeuwt: ‘Fuck you! Fuck you! Fuck you!’ En hij wijst naar Samuel alsof hij vooral wil benadrukken dat hij degene is – en niemand anders – die gefuckt moet worden.