“Alle rivieren stromen naar de zee” – Elie Wiesel (1928-2016)
De rabbi had sommige van mijn werken in het Frans gelezen en wilde weten waarom ik kwaad was op God. Ik antwoordde hem: ‘Omdat ik hem te zeer heb liefgehad.’ ‘En nu’ wilde hij weten. ‘Ook nu heb ik hem te zeer lief. En omdat ik hem liefheb, ben ik boos op hem.’ De rabbi was het niet met mij eens: ‘God liefhebben betekent aanvaarden dat je hem niet begrijpt.’ Ik vroeg hem: ‘Kun je God liefhebben zonder te geloven?’ Hij zei me dat het geloof aan al het overige vooraf moet gaan. ‘Rabbi,’ zei ik tegen hem, ‘hoe kunt u na Auschwitz in God geloven?’ Met zijn handen op tafel nam hij me langdurig zwijgend op. Vervolgens antwoordde hij met zachte, nauwelijks hoorbare stem: ‘En hoe kunt u na Auschwitz niet in God geloven?’ Ik dacht na over wat hij gezegd had. In wie kun je anders geloven? Heeft de mens niet in Auschwitz afstand gedaan van zijn voorrechten en plichten? Betekent Auschwitz niet de ondergang van het werk van de mens, de mislukking van de samenleving? Wat rest ons buiten God in een door de duisternis van Auschwitz overheerste wereld? De rabbi bleef me aankijken, wachtend op mijn antwoord. En ik keek hem aan zolang ik het uitsprak. ‘Rabbi,’ zei ik uiteindelijke tegen hem, ‘als dat wat u zegt een antwoord op mijn vraag is, wijs ik het af. Maar als het een vraag is, laten we zeggen nóg een vraag, dan aanvaard ik het.’ Ik probeerde te glimlachen, het lukte me niet.