Naast ideeën en beleid waardoorn oorlog wordt voorkomen, heeft zich een verandering in waarden voorgedaan. De pacificerende krachten die we tot dusver hebben besproken zijn in zekere zin technologisch van aard; het zijn middelen waarmee de kans op vrede vergroot kan worden als dat is wat mensen willen. In elk geval sinds de jaren zestig, de tijd van folkliedjes en Woodstock, is het idee dat vrede intrinsiek eerzaam is voor westerlingen een tweede natuur geworden. Wanneer er militaire interventies plaatsvonden, werden die gerationaliseerd als betreurenswaardige maar noodzakelijke maatregelen om meer geweld te voorkomen. Maar nog niet zo lang geleden werd oorlog als eerzaam gezien. Oorlog was roemrijk, opwindend, spiritueel, mannelijk, nobel, heroïsch, altruïstisch – een manier om de decadente, burgerlijke samenleving te zuiveren van verwijfdheid, zelfzuchtigheid, consumentisme en hedonisme.
Vandaag de dag komt het idee dat het intrinsiek eerzaam is om mensen te doden of te verminken en hun wegen, bruggen, boerderijen, woningen, scholen en ziekenhuizen te verwoesten, ons volkomen gestoord voor. Tijdens de contra-Verlichting van de negentiende eeuw werd het echter heel logisch gevonden. Romantisch militarisme raakte steeds meer in de mode, niet alleen onder militaire officieren met een Pickelhaube op hun hoofd, maar ook onder veel kunstenaars en intellectuelen. Oorlog ‘verruimt de geest van een volk en verheft het karakter’, schreef Alexis de Tocqueville. Oorlog is ‘het leven zelf’, zei Emile Zola; ‘de grondslag van alle kunsten (…) en van alle talenten en vermogens van de mens’, schreef John Ruskin.
Romantisch militarisme vermengde zich soms met romantisch nationalisme, dat de taal, de cultuur, het thuisland en de raciale samenstelling van een etnische groep verheerlijkte – het ethos van bloed en bodem – en verklaarde dat een land zijn bestemming alleen kon bereiken als etnisch gezuiverde, soevereine staat. Het putte kracht uit de vage opvatting dat gewelddadige strijd de levenskracht van de natuur (‘rood van tand en klauw’) en de motor van de menselijke vooruitgang was. (Vergelijk dat eens met het Verlichtingsidee dat de motor van menselijke vooruitgang het oplossen van problemen is). De valorisatie van strijd kwam overeen met Friedrich Hegels theorie van een dialectiek waarin historische krachten een superieure natiestaat voortbrengen; oorlogen zijn nodig, schreef Hegel, ‘omdat ze de staat verlossen van maatschappelijke verstening en stagnatie’. Marx paste het idee toe op economische systemen en voorspelde dat een aaneenschakeling van gewelddadige klassenconflicten zou culmineren in een communistische staat.

Een reactie achterlaten