Tijdens mijn eerste opleidingsjaar bij de Rijkswacht had ik drie vaste kameraden, allen afkomstig uit de brede regio rond Leuven. Ze maakten alle drie een mooie start voor een veelbelovende carrière bij de lokale afdeling, Ben werd hondengeleider, Jef maakte deel uit van de dienst politieke info en Bert werkte bij de sectie zware misdaad. Wij hadden indertijd de gewoonte om bij mekaar aan huis te komen, onze respectievelijke vriendinnen konden het ook goed met mekaar vinden. De anekdotes uit het oudershuis van Jef zijn me het best bijgebleven, het was er een beetje de zoete inval, de moeder van Jef schonk koffie en bier naar believen. Haar beste klant was haar eigen man, dat was zatte Jos, een bijnaam waarop de ganse familie eigenlijk fier was. Jos begon zijn dagtaak steevast met twee Duvels, die dronk hij gewoon aan het flesje leeg, gezellig zittend in het donker op de keldertrap. Hij geraakte graag al ochtendlijk in een begin van lichte trance, hij genoot geconcentreerd  – als een boeddha – hoe de alcohol kabbelend zijn weg zocht naar de eerste beneveling in zijn hoofd. Jos kwam makkelijk tot een bak Duvel per dag, voor de goeie verstaander: dat zijn 24 stuks. Toch bleef hij steeds redelijk nuchter, want ondanks zijn bijnaam werd hij eigenlijk nooit zat. Jos was een zodanige gewoontedrinker dat hij door constant dat zware bier te nuttigen zijn ware ik ontdekte, een identiteit die hij manifest mankeerde als hij soms door overmacht (de dokter kwam of de brouwer ontbrak) werd drooggesteld. Niemand in die familie verweet de stamvader zijn liederlijk gedrag, ze hadden hem immers niet anders gekend. Mijn collega Jef vertelde vaak straffe bierverhalen over zijn pa, hij pronkte er zelfs mee. De mama sympathiseerde vrolijk, maar ik zag ook dat ze nauwelijks verholen (smachtende!) blikken placht te werpen op de knappe Bert uit ons gezelschap, een jongen die niet achterlijk was en, tja… zijn erotische kans rook. Na een reeks biertjes ten huize van Jef & Jos, fluisterde hij me in het oor: ik ga die moeder ne keer pakken.

Even terug naar Ben, onze hondengeleider. In het opleidingscentrum voor politiehonden had men hem de eerste dag reeds terug huiswaarts gestuurd, wegens onbetamelijk en dieronvriendelijk gedrag. Diezelfde avond ging Bert aankloppen bij een bevriende minister van de liberale partij en ’s anderendaags mocht hij zijn opleiding gewoon hervatten. Hij werd nadien een vaste waarde in het opsporingsteam, maar hij was niemands vriend meer. Ik maakte het mee dat ik hem toch nog eens had uitgenodigd voor een etentje bij mij thuis, ik was pas gehuwd en mijn echtgenote wou haar kookkunsten tonen. Dat was – dacht ik toch – een nobel gebaar, maar wie niet opdaagde, zonder te verwittigen, was Bert… Daar zaten wij met onze versierde tafel gedekt voor drie, met lekker klaargemaakte gerechten, met kaarsjes en sfeermuziek, een uitleg volgde echter niet, Bert was onbereikbaar per telefoon. Einde kameraadschap, voor altijd. Ik heb Bert jaren later nog één keer teruggezien, hij ging pal tegenover mij zitten in een cantine van de politie, ik keek hem recht in zijn gezicht, hij zag met ijskoude blik langs me heen, die gast staarde in het oneindige, niet te vatten voor mij, ik had opgehouden met te bestaan voor hem. Een akelige ervaring, alsof mensen langzaam kunnen veranderen in aliens, spookfiguren die enkel op automatismen hun job kunnen doen. Bert leek me licht psychiatrisch gestoord, maar zo waren er meer bij de Rijkswacht indertijd. Het laatste wat ik vernomen heb van Bert: op de eerste dag van zijn pensionnering, ging hij plots weg bij zijn echtgenote. Meedogenloos consequent in zijn bizarre en strakke lijn. Meer dan een tikkeltje onmenselijk, leek me.

De carrière van Jef verliep vlotter, en zeker plezanter. Ik kwam hem vaak tegen in de Leuvense straten als hij zich op het politieke speurderspad begaf. Zijn professionele biotoop was bij uitstek het studentenmilieu, zowel bij links als bij rechts werkte hij met contactpersonen en informanten die hij gretig opzocht in de talrijke café’s op de Grote Markt (beter bekend als de grootste toog van Vlaanderen). Als hij me zag, was zijn eerste vraag standaard: gaan we een pint drinken? Ik ben daar nooit op ingegaan, want ik dacht steeds: gij zijt momenteel toch in dienst, dik betaald door de staat, dan moogt gij toch zomaar niet gaan pintelieren, zelfs niet met een collega. Voor de rest wil ik geen kwaad woord vertellen over Jef, waarschijnlijk waren zijn bazen tevreden over het werk dat hij verrichtte – op café of niet – en eerlijk gezegd: echt dronken heb ik hem nooit gezien. Hij vertoonde altijd wel die rode kop zoals zijn pa Jef, maar ook zoals laatstgenoemde: licht of zwaar onder invloed van alcohol, maar toch nog goed gecontroleerd. Continu oefenen in de roes baart misschien de kunst van camouflage. Ik vroeg hem soms naar zijn moeder, dan werd hij vaag, een beetje verlegen zelfs, en collega Bert had hij uit het oog verloren. Jef woonde niet meer thuis, hoe kon hij dus weten wie bij haar aan huis kwam.

Van Bert had ik het meest verwacht, die kerel had werkelijk alles, het knappe mannelijke uiterlijk en de innerlijke schoonheid van een zachte binnenkant. Hij was bovendien erg verstandig en aangenaam in de omgang, daarom had hij ook een flinke vrouwelijke aanhang, hij was ze allemaal trouw, voor minstens één dag, mét nacht. Ik was blij voor hem dat hij blijkbaar een bliksemcarrière leek te maken, in minder dan geen tijd was hij een eminent lid van de zware misdaad brigade. De maffia en ander crimineel volk moet aan hem een zware tegenstander gehad hebben. Zijn onmiskenbaar doorzettingsvermogen en zijn flitsende intelligentie maakten van hem een modelspeurder, een toprechercheur met een terecht onkreukbare reputatie. Omdat Bert me het meest intrigeerde van mijn drie eertijdse kameraden, spraken we nog eens af, in een chique baanbrasserie nabij Aarschot, het etablissement werd in de volksmond het Tepelhof genoemd. Verteld werd dat er jaren voordien een nachtelijk incident was geweest waarbij een dronken klant de rondborstige bazin zwaar zou verwond hebben, hij zou haar namelijk gebeten hebben, in een tepel… Ik heb nooit geweten of dat verhaal over die geschonden tepelhof klopte, maar toen ik er met Bert zat pintjes te drinken, en wij lichtjes beneveld werden, heb ik niks kunnen merken aan de boezem van diezelfde cafébazin, bij herhaald naderend inzicht leek me dat intact. Deze erotische vaststelling deed ik vooral met dank aan haar duizelingwekkend diep decolleté, die tepels knipoogden haast naar ons, om nauwer en dichter in ogenschouw genomen te worden. Het moet een van de laatste avonden geweest zijn dat ik me in de drank heb begeven, mijn definitieve (geslaagde) alkoholstop was toen zeer nabij. Maar vrijwel zeker weet ik nog dat die wulpse tepeldame opeens op de schoot van Bert kroop, haar gulle borsten dansten in zijn gelukkige handen. Ik vond – vrank door de drank – op dat eigenste moment de tijd rijp om aan Bert te vragen of hij nog op bezoek ging bij de moeder van ons gewezen maatje Jef. Bert – in alle omstandigheden een heer – wou niet onbeleefd zijn en heeft zich eerst uitgebreid bekommerd om de behoeftige boezem (en wat hem nog meer werd voorgeschoteld) van de opzichtelijk geile cafédeerne, die hem meetroonde naar achter, of naar boven, wistikveel, ik ging niet mee. Ik kan deze geschiedenis slechts reconstrueren vanuit de nevelen van mijn laatste vage dronkenschap. Achteraf, toen Bert aan koffie toe was na de al dan niet onfatsoenlijke daad, heeft hij me vanalles verteld over zijn fratsen met de mama van Jef. Maar helaas, zijn antwoord is vervat geraakt in de haast complete black out die ik aan het laatste uur van onze afspraak heb overgehouden. Ik onthield enkel dat ik niet zoveel later de drank afzwoor.

Maar zo deed Bert niet, hij zorgde – tot mijn groot verdriet – voor de zeer bedenkelijke anti-climax. Want ik heb recent vernomen dat Bert reeds sinds jaren volledig ontspoord is, hij verloor zijn prestigieuze job en is een ‘professionele’ dronkaard geworden, die een voltijdse dagtaak heeft aan uitgebreid stamineebezoek, zat gelal inbegrepen. Ongelooflijk triest en verregaand schrijnend voor een man met zijn talenten. Blijkbaar werden het bier en de erotiek zijn ondergang, geveld als hij was door de verslavende roes van mateloos drankverbruik en altijd zijn buik vol goesting naar een overdosis seks. Bert is een dorpsclochard geworden, zonder trots.

Ik prijs me gelukkig dat ik aan al die valkuilen ontsnapt ben, de herinnering aan die verre vrienden is me eerder dubbelzinnig lief.