Toen ik in 1980 als jonge gegradueerde op het Koninklijk Paleis bij de veiligheid terechtkwam, liep ik daar aanvankelijk nogal verloren. Ik kwam rechtstreeks uit drie opleidingsjaren bij de Rijkswacht en had dus geen enkele ervaring op het operationele terrein, en nog minder om als leidinggevende met personeel (nu heet dat: medewerkers) om te gaan. Bovendien was de dienst waarop ik terecht kwam een overwegend francofoon milieu, met om te beginnen chefs die eentalig Franstalig waren. Ik trachtte me moeizaam te redden met mijn beste Frans van op de middelbare school, maar zeker in het contact met de mannen uit de wacht (aan wie ik verondersteld werd instructies te geven als postoverste) verliep dat eerder stroef en met de nodige misverstanden. Gelukkig waren er, zowel in het bewakingsdetachement als bij de directie, een paar erg sympathieke Nederlandstalige collega’s die me een begin van thuisgevoel op het werk bezorgden. Aan twee van hen heb ik de laatste tijd vaak moeten denken, het waren omzeggens leeftijdsgenoten en ook min of meer streekgenoten. We spraken niet alleen dezelfde taal, maar ik maakte ook kennis met hun speciale… “streken”, ze kleurden graag buiten de lijntjes, ze lapten de richtlijnen en de regels van de bazen vaak aan hun laars, maar toch deed ik in die beginfase met beide “gendarmes” een beetje mijn voordeel. Ik kon al eens schuilen onder hun paraplu, ik wist eigenlijk te weinig om hen de les te lezen, dus ik schoof mee in het (soms scheve) spoor dat zij trokken. Nu kan ik er om lachen, ik kwam er intact uit, ik leerde zelfs van hun averechtse voorbeelden, het waren eigenlijk twee Pallieters of schalkse vrijbuiters die het leven graag op zijn kop zetten, desnoods met de verkeerde vrouw, ach. Mij rest er heden slechts nostalgie omtrent Marcel en Germain, ik rouw ook noodgedwongen om hen. Ik vernam onlangs dat ze beiden overleden zijn, toch is er deze troost: die gasten hadden alle twee geleefd met de gashendel volledig open, meestal ongeremd en met open blik, ze hebben meer gelachen dan geweend, de wisselende liefde was op weelderige manier hun bond- en bedgenoot geweest. Marcel en Germain waren, op zijn minst in die frivole tijd dat ik hen van nabij gekend heb, vrolijke Casanova’s.
Marcel was één jaartje ouder dan ik en was afkomstig uit de Leuvense regio. Hij was een verbaal hoogbegaafde man, zeer dynamisch van instelling en uiterst collegiaal. Met de tucht tijdens de diensturen nam hij het minder nauw, hij paste liever zijn eigen regeltjes toe, en ik moet zeggen: die waren daarom niet per se slechter. Marcel kon voor elk dienstprobleem iets origineels bedenken, hij zag vaak in één oogopslag de kortste weg naar een oplossing, weliswaar erg onorthodox en zelfs (hiërarchisch) omstreden, maar het eindresultaat was meestal best oké. Hij wist van mij dat ik aanvankelijk helemaal verloren liep in dat gigantische complex van het Koninklijk Paleis, met zijn ontelbare bijbouwsels, zijn onoverzichtelijke tussenverdiepen en zijn ondoorgrondelijke labyrinth van zalen, kamers en salons. Maar Marcel die kende met zijn ogen dicht perfect de weg, recht van de vijftig kelders tot aan de honderd zolders, hij nam me als bereidwillige gids eens mee tot helemaal boven in de nok: we stonden plots op het hoogste punt van dat majestueuze dak, pal naast de vrolijk wapperende Belgische vlag. Even overwoog Marcel om met het nationale tricoloor te gaan zwaaien naar de vage voorbijgangers op het Paleizenplein, daar heb ik hem toen net kunnen van weerhouden. Zulke zotte initiatieven hadden ons de kop kunnen gekost hebben, mijn prille carrière ten Paleize zou in de kiem gesmoord geweest zijn. Waar ik Marcel even later niet van heb kunnen weerhouden, was een uitbundig pianoconcert – hij was een uitstekend pianist – dat hij me ongevraagd serveerde in het Salon de la Musique (de Muziekzaal), toen was hij gedurende minstens een kwartier niet in te tomen, ik bestierf het van de schrik dat de concierge plots zou langskomen (alhoewel die was potdoof en dikwijls ook dronken). Daarna vond Marcel dat het tijd was voor een beetje ontspanning, een gemoedelijk babbeltje met het thuisfront, hij zette zich in de Troonzaal op de… troon, jawel, en reikte naar het telefoontoestel op een bijzettafeltje, hij belde een nummer dat hij duidelijk van buiten kende: het was de telefoniste met wachtdienst op het Kasteel van Laken, die luisterde naar de naam van… Poes, euh, ik stond erbij en ik luisterde ernaar, mijn mening (als chef) werd niet gevraagd. Marcel heeft dan zeker twintig minuten gezellig zitten keuvelen (hoog van op zijn troon) met zijn Poes, die hij duidelijk uit meer intieme sferen kende, enfin, hij sloot het gesprek met zijn “babbelkatje” af door zijn thuisnummer aan te vragen (rechtsreeks bellen kon niet vanuit de Troonzaal, tja). Poes – telefonisch bevredigd door de aandacht van de attente Marcel – verbond hem meteen door en Marcel zei nog rap tegen mij: dat is “die van ons”… en minder dan
één minuut later was dat gesprek reeds afgelopen, alles was kits achter zijn rits, hij had niet gelogen en niemand bedrogen, zo legde hij mij zijn rare relaties – hier en thuis – uit. Marcel had alleszins een kriebelend vel, als hij ergens een korte rok ontwaarde of wiebelende borsten opving, dan verbrak hij zijn ketens, hij was niet tegen te houden als hij een vrouw zag waarvan hij dacht dat ze zich aanbood. Uiteraard vergiste hij zich vaak, maar zijn uitleg was dan: ge kunt negen keer de bus missen, maar de tiende keer kunt ge er zeker “opspringen”. Kort door de bocht, maar het was zijn motto. Dat heeft zelfs zijn beste kameraad mogen ervaren, die man was tevens zijn huisdokter. De arts haalde Marcel binnen als vaste klusjesman, ze dronken samen een pintje en ze keken naar het voetbal op TV. Alles peis en vree tussen die twee, tot Marcel me vertelde: ik woon nu dicht in uw buurt, sinds vorige maand, ik heb ambras gekregen met den doktoor, chance dat zijn vrouw mij gelijk heeft gegeven, ze is zelfs mee met mij verhuisd. Marcel was er van onder gemuisd, met de madam van de dokter, het was een plots uitslaande liefde geworden. Dat was ook het laatste exploot dat ik van Marcel heb vernomen, hij is vertrokken op het Koninklijk Paleis (én van zijn bel-minnares daar), hij woonde voortaan in mijn achtertuin, maar ik heb hem bewust op afstand gehouden, ik had zelf vrouw en kind, ik trachtte te leven als een ernstige burger, oké, ik ben daarin mislukt maar dat is een ander verhaal. Er rest mij wel de herinnering aan een zeer levenslustig man, de moraal van het verhaal is een ander zaak, maar ik ben slecht geplaatst om hem te veroordelen. Over deze dode niks dan goed, ik hoor hem soms in de verte nog piano spelen, achter hem de tricolore vlag, hoog zetelend op zijn hemelse troon.
Germain was een leeftijdsgenoot van mij en woonachtig in de regio waar ik geboren was, we spraken ongeveer hetzelfde dialect en dat schepte een min of meer amicale band. Toch moest ik soms op mijn hoede zijn voor Germain, want hij durfde wel heel erg buiten de lijntjes kleuren. Met Marcel had ik dat probleem net niet gehad, die kon nog afremmen, weliswaar op het allerlaatste nippertje, maar echte risico’s ging hij wel uit de weg. Germain was eerder roekeloos, hij had oorspronkelijk bij de zeemacht gediend en daar had hij blijkbaar wat ruwere zeden aangeleerd. Bovendien was hij van nature al een ware plantrekker, hij stak het niet onder stoelen of banken dat hij enkel kwam werken om zich… uit te rusten. De wachtdiensten met veel nacht- en weekendwerk speelden daarbij perfect in zijn kaart, hij zat in een arbeidsregeling waarbij het eigenlijk volstond om gewoon aanwezig te zijn in het wachtlokaal en een paar patrouilles te doen in het park of Paleis, soms een occasionele bezoeker binnen te laten en voor de rest: eten, lameren, TV of video kijken, en uiteraard volgens onderlinge beurtrol: rusten en zelfs slapen. Dat paste perfect in het kraam van Germain, die op zijn thuisfront een grote fruitplantage uitbaatte, met behoorlijk veel personeel, geavanceerde machines en het modernste wagenpark. Het beroep van mijn Haspengouwse collega was op de eerste plaats: fruitboer. Maar hij bezat dat soort omgekeerde eerlijkheid dat hij daar ook brutaal en ongegeneerd voor uitkwam, hij kon zijn werkmakkers soms jennen en zelfs uitlachen omdat ze zich content stelden met hun simpele job van wachtdienst kloppen op het Paleis. Toch had hij het hart op de juiste plaats, de frustratie zat eerder bij hem zelf: hij kon zijn werk bij de rijkswacht niet opzeggen omdat hij er op een makkelijke manier te veel geld mee verdiende, dat wil zeggen: veelvuldig onregelmatige uren opstapelen die meer dan uitstekend betaald werden, op dat punt had hij zich vastgereden. Er was echter nog meer, Germain hield er een dure hobby op na, hij ging om de zoveel tijd naar exclusieve bordelen, ik durf het hier schrijven omdat hij daar tegenover niemand een geheim van maakte.
Germain was op het seksuele front onverzadigbaar, dat heeft hij me meer dan een keer gezegd als we samenzaten op een nachtelijk uur, dan gaf hij volledige inkijk in wat hij zelf zijn “afwijking” noemde, hij verbraste enorme sommen bij die luxueuze prostituees, en iedere keer had hij er weer spijt van (bekende hij mij), maar telkens werd de verleiding weer te groot.
Hij woonde bovendien vlakbij een erg zwoele en heet gerenommeerde chaussée d’amour, de warme kont&borsten meisjes kenden, verwelkomden en verwenden hem, en Germain dokte af. Ik weet niet of het om een verslaving ging of om een berekende investering om zijn lusten het zwijgen op te leggen, zijn hitsige driften af te kopen, maar in zijn eerlijkste momenten zei hij toch: ik ben soms beschaamd dat ik zo’n pak geld betaal voor seks, maar tja, ik heb het dan toch gehad. Moeilijk om over te oordelen, ik kon hem zeker geen raad geven, hij bleef eigenlijk consequent aan zichzelf en stopte zijn erotische alter ego ook voor niemand weg. Of toch, voor zijn partner thuis? Dat weet ik niet, hij noemde haar meermaals tegenover mij zijn chouke. Moeilijk nietwaar, zaten zij niet op dezelfde golflengte in bed en was het voor de rest het perfecte koppel? Ik spreek ook enkel voor die paar jaar dat ik hem van nabij heb meegemaakt, de eerste helft van de jaren ’80. Bovenal was Germain een durver, ooit sprak hij zelfs Koningin Paoala aan met de vrijpostige vraag of hij haar geen verse aardbeien mocht leveren, gratis uiteraard, de eerste pluk van het seizoen. Zulke directe vraagstelling ging regelrecht in tegen alle codes van het protocol, maar de koningin zei: merci monsieur Germain, bienvenu avec vos fraises. Dat waren de grollen en de grappen van die gast, hij had het zelfs tot hofleverancier gebracht, gewoon door de Koningin diep in haar ogen te kijken en haar een hap in zijn sappige vruchten aan te bieden. Ook andere dames van het Hof heeft hij op deze wijze gecharmeerd en sommige ook daadwerkelijk verleid. Germain deed heel vaak een handel in fruit met in het achterhoofd zijn eigen… fluit. Sorry voor deze brutaliteit, maar dat was nu eenmaal zijn voornaamste karaktertrek, hij was tegelijkertijd goedmoedig van aard én een gehaaide slechterik, evenwel zonder echts iets immoreel of onwettelijk te doen, hij flirtte enkel met de gangbare moraal, zijn ethiek vocht met erotische bekoringen, zijn seksappeal was op tijd en stond overrijp.
Niet onbelangrijk om te vermelden is dat ik Germain sinds 1985 volledig uit het oog verloren ben, hij muteerde naar het Kasteel van Laken, ik naar het commando. Mijn overheersende indruk van die man is echter ongewijzigd gebleven: een kerel zonder schroom of schaamte, iemand die ontzettend direct was in de omgang, en daardoor blijft hij voor mij vooral een collega wiens uiteindelijke eerlijkheid, tegenover zichzelf en de anderen, niet te kloppen was, onberispelijk was hij op dat vlak. Ik herinner me hem als de straffe man die uit één stuk geschapen was, met alle ruwheid en ruigheid erbij, maar zijn binnenkant was zuiver.
Onlangs vernam ik volgend verschrikkelijk nieuws: Germain kreeg twee jaar geleden een zwaar fietsongeluk, voor zijn verzorging moest hij zelfs naar een rusthuis, daar is hij eind vorig jaar overleden. Een boom werd geveld, maar zijn naam blijft weerklinken, zijn takken en zijn bladeren dwarrelen nog overal rond, zijn diepe wortels trokken erotische sporen door de smeuïge grond van zijn fruitplantage, daar kunnen de vruchten geplukt worden, verboden of niet.
Ik hoop dat niemand van mijn ex-collega’s aanstoot zal nemen aan dit allicht brutale en vranke relaas, ik heb Marcel en Germain enkel willen weergeven zoals ze in mijn beleving ook ten gronde waren, daarom schreef ik zonder franjes, zo eerlijk mogelijk, met weergave van hun talenten én hun kleine kantjes. Ze zouden er volgens mij zelf niet over beschaamd geweest zijn, ze gingen toch op de eerste plaats voor innerlijke trouw, met meerdere vrouwen, dat wel, maar seks en erotiek waren nu eenmaal hun hobby:
een ultiem en misschien nog hemels genot.