Het hoofdpersonage uit mijn vorige column leeft dus nog. Hij mag me altijd laten weten als dat niet zo is.
Dat zou geestig zijn. Snapt ge deze mop, Guido? Ik excuseer me bij zijn vrouw voor mijn vrijpostigheid.
Ik leerde deze wrange vorm van humor bij de Vlaamse Joden, ik trok er mijn lessen uit. Ik ben dodelijk ernstig.
Ik ben ook triest, wegens een ontegensprekelijk vaststaand overlijden. Ik ontving gisteren het doodsbericht van Roger Stockmans, hij werd 91 jaar. Roger was de gewezen tweede baas van de eertijdse BOB (recherche bij de Rijkswacht) in Leuven. Ik liep een paar maand stage op zijn dienst, zowel in 1980 als in 1981. Hij was als een vader voor mij, op een aimabele manier strikt en streng, maar begripvol en zachtaardig. Roger leefde en werkte met de glimlach in aanslag.
Hij had nochtans een paar keer de dood in de ogen gekeken. De kogels hadden hem zelfs rond de oren gefloten.
Hij had bij een interventie een collega zien neergeschoten worden. Het ging om eerste chef Jefke. Ze waren een zware bende op het spoor gekomen, die gasten verscholen zich op een appartement in Leuven. Roger en drie collega’s belden aan, huiszoekingsbevel en pepper-spray in de ene hand, revolver in de andere. Ze waren helaas tweedes. Het antwoord was een moordend salvo. Er werd pal door de deur gevlamd. Alle vier gingen ze tegen de grond, in dekking, maar ook gekwetst. Drie keer lichte verwondingen, één keer zwaar. Een dodelijke kogel had zich door het hoofd van Jefke geboord. De gangsters konden ontsnappen.
Een paar weken later werden ze klem gereden door een interventieteam in het centrum van Brussel. Het federaal parket had anticiperend zijn fiat gegeven:
eerst schieten, daarna pas arresteren. De bende werd meer dan gehalveerd.
Geen enkele van de kopstukken overleefde het vuurgevecht. Het leek op justitiële executie, ter ere van Jefke. Dat vertelde Roger me persoonlijk, op fluistertoon.
Bij de zoektocht naar de gangsters gingen wij rondspeuren in Brussel.
We hadden een tip gekregen dat een spilfiguur van de bende dagelijks zijn pintjes kwam drinken in een bepaald louche café langs de kanaalzone.
Met een equipe van drie man deden we een ‘afstapping’ ter plekke, we liepen er relax naar binnen, als vrolijke dagjestoeristen. We installeerden ons ongegeneerd naast een onvoorstelbaar dikke maar niettemin gemoedelijke man, een rasechte Brusselse ‘ket’. Die plezante en net niet zatte gast had zijn omvangrijk achterwerk over twee stoelen gedrapeerd, zo breed was zijn gigantisch gat. Hij bestelde ook steeds een dubbele portie, wij trakteerden hem dus twee pinten tegelijk.
Maar geen spoor van het bendelid, de mensen in het café waren vrij marginaal maar vooral vreedzaam. Ogenschijnlijk nergens een gangstertype. Wij zijn dan maar onverrichterzake opgestapt, goed gelachen met onze corpulente gespreksgenoot, maar het resultaat was nihil. Het bier had lekker gesmaakt, de sfeer was gezellig, ons werk werd evenwel niet afgemaakt, we zaten in een vervelend status quo. Dat moesten we ook melden ten kantore aan adjudant Stockmans. Roger aanhoorde ons gelaten, zijn gezicht blonk (uitzonderlijk) als een sfynx. Hij begon zowaar wat vervelend door te vragen, over onze dikke kameraad, alsof hij ons niet gunde dat we het nuttige aan het aangename hadden gepaard. Misverstand hoor. Roger had het zaakje door. Zoals drie dagen later ook bleek.
De grappige ‘vetzak’ was onze gezochte contactpersoon. Hij had ons meteen ‘gespot’ en ons erin geluisd. Met pinten en met gezever. Het perfecte scherm opgetrokken, hyperprofessioneel vanuit zijn criminele functie. Wat een afgang voor ons, betrapt door onze baas. Hij was een rechercheur pur sang, zelfs vanop zijn bureau zag hij verder dan wij die er met onze neus hadden opgezeten. Gelukkig werd de bende even later toch opgerold, in concreto bijna allemaal neergeschoten. Ondanks onze mislukte tussenkomst. Roger vergaf het ons, we betaalden leergeld.
Zand erover, besloot de adjudant.
Het was in die periode van begin jaren ’80 dat het groot banditisme welig tierde in België. Eén van de hoofdactoren was le petit Robert Van Oirbeek, een gladde misdadiger die zich met zijn kompanen had gespecialiseerd in meedogenloze hold-ups. Ze ageerden steeds zwaar bewapend en schoten er niets ontziend op los. Als bij wonder maakten zij niet zoveel dodelijke slachtoffers, maar hun buit was telkens fenomenaal. Ze zorgden voor een ware angstgolf in de bankwereld, ze joegen gewelddadig op geldkoeriers, ze overvielen juweliers en viseerden de nationale Post.
Tot de kleine Robert werd opgepakt door de Leuvense cel, onder leiding van Roger Stockmans. De topgangster, 1m60 hoog en 50 kilo licht, had als schuiloord een super-de-luxe bar (bordeel) in Kortenberg uitgekozen. Daar werd hij uit bed geplukt naast de chique barmadam. Een ferme stoot in hare blote, legde Roger me uit, in zijn zelf bedachte vaktechnische terminologie. Enfin, Robert Van Oirbeek werd opgesloten in het klein gevang van Leuven en dagenlang verhoord.
Op zekere dag moesten we hem met spoed overbrengen naar de onderzoeksrechter in Luik. Dat gebeurde in een aftands R4-tje, zo’n oerlelijk Renault wagentje waar de BOB mee voortbolde. Adjudant Stockmans was dienstchef en convoyeur, ik zat achterin, vastgeketend met één handboei aan Van Oirbeek (ook berucht als ontsnappingskoning). We stoppen voor een rood licht op de Leuvense ring en vanuit een auto naast de onze doet een chauffeur opvallend teken naar mijn kompaan op de achterbank. Dat is mijne pa, riep Robert plots uit.
Stockmans reageerde onverstoord, hij gebood mij het raampje open te doen. Zo kon de flamboyante gangster, haast een francofone coryfee, eventjes keuvelen met zijn Limburgse papa, in onvervalst Sint-Truiens. Ik verstond hun taaltje perfect, vanuit mijn heimat. Ik hoorde geen enkele wanklank. Dat stemde Roger tevreden, niks aan de hand.
Uiteraard was dit in scène gezet, met allerlei tussencontacten vanuit de gevangenis. Dit was geen toeval… en was er een vooraf geplande goodwill van Roger Stockmans? Dat waren de geheimen van het speurdersvak die ik nooit doorgrond heb, ik was slechts een stagiair. Ik veronderstel wel dat er stille codes waren tussen topgangsters en rechercheurs, clandestiene afspraken die niet geëxpliciteerd werden. Was het een soort ongeschreven vorm van menselijkheid?
Die regel werd ook toegepast door de onderzoeksrechter in Luik, volgens mij zelfs in overdreven mate. Hij zei tijdens zijn verhoor van le petit Robert op een heel directe manier tegen mij (ik zat nog steeds met één handboei vast aan Van Oirbeek): il n’est pas si méchant. De kleine Robert was dus de kwaadste nog niet, tja. Op dat moment had hij al minstens één mensenleven op zijn geweten en reeds voor ettelijke miljoenen Belgische frank aan buit gemaakt bij agressieve overvallen. Maar Robert was een charmante misdadiger, een aristocraat onder de maffiosi. Hij verkeerde in zijn onverdachte periode graag in de super-mondaine Brusselse kringen, met dure call-girls en hij frequenteerde de erotische roze baletten, waar ook de hoogste leden van het Hof werden in vermeld.
Ik heb Robert in Luik na zijn babbel met de onderzoeksrechter nog in een kooi moeten opsluiten, voor dat enge hok was echt geen ander woord. Dat vond ik dan weer mensonterend. Maar uiteindelijk werd de opperboef Robert Van Oirbeek verrassend vroeg vrijgelaten na zijn zware veroordeling. Hij kreeg gratie van de regerende Koning. Niemand sprak daar schande van, in de media werd gedwee gezwegen. Speelde er een royale omerta mee? Tja…
In zijn diepste kern ging het hier om geld, geweld en seks. Dat was de core business van Robert, én van andere machtige mensen. Het was de wereld van de uper-class, de casino’s en de rode lampen. Geen plek voor proletariërs.
Ik ben met Roger Stockmans nog eens op hoerenbezoek geweest. Tot begin jaren ’80 waren er een 10-tal bordelen in de Leuvense stationsbuurt. Roger hield de politionele boekhouding bij van die zaken. Hij werd er niet als de baas van de politie onthaald maar als een lokale kroonprins die gemoedelijk toezag op de zedelijke atrakties. Toen één van de seksmadammen hem aansprak met ‘mon petit Roger’, verbleekte hij even en meteen had de dame begrepen dat het moment slecht gekozen was voor frivole woordjes. Ik stond er bij als zijn geadopteerde (en beetje domme) zoon.
Ik begreep net niet alles maar genoeg om mijn snelle fantasie te voeden.
Ik heb Roger Stockmans destijds als een ersatz vader ervaren. Hij had nagenoeg dezelfde leeftijd als de man van mijn moeder, mijn pa was adjudant bij het leger. Beiden waren even kordaat, mannen met een gestaald en toch zacht karakter, softe macho’s. Hun postuur was even gaaf en robuust als hun brave inborst, goedmoedig tot aan een bepaalde grens, geen lamme goedzakken. Ze hanteerden strenge regels die geen strikte wetten waren. Ze zagen fouten graag door de vingers, ook die van zichzelf. Ze keken naar de vrouwen en die keken vaak smachtend terug.
De rest is mysterie, ik kan er maar naar gissen. Ik hoop dat ze genoten hebben. Naast hun officiële opdrachten en plichten hadden ze wat marge ingebouwd, op de onberispelijkheid. Ik mis hen om een verschillende reden, en toch zijn ze bijna één geworden. Herinneringen smelten hier gewillig samen, tot een gerecycleerd ideaal. Zo vullen wij onze wereld achteraf in, met gebricoleerd geluk. Dat kan niet stuk.