Ik heb tijdens mijn kindertijd in Baalrode jarenlang pal in de buurt van een heks gewoond. Tenminste dat hadden oudere kinderen en soms ook wel volwassenen mij wijsgemaakt. De vrouw in kwestie betrof Octavie, een stokoude dame die inderdaad niet het fraaiste voorkomen had, ze liep gewoonlijk in wat vodden en lompen rond, was altijd kwaad en tot schelden bereid. Vooral als we rakelings langs haar huisje passeerden omdat zich daar het smalle pad bevond dat ons toegang verschafte tot de velden, ons favoriete speelterrein. Wie langs “haar baantje” kwam, kreeg de volle lading en wie hiertegen protesteerde trachtte ze desnoods te slaan met haar onafscheidelijke wandelstok, een vervaarlijk wapen waarmee ze precies wilde kloppen op iedereen die haar niet beviel. Of deze wrede voorstelling der feiten aan een exacte werkelijkheid beantwoordde, weet ik niet meer, veel van het haar toegedichte kwaad zat misschien in ons jonge hoofd. Mogelijks waren wij reeds als kinderen opgezadeld met een te makkelijk vijandsbeeld: de wereld simpelweg verdelen in wit en zwart, de goeien en de slechten. Mijn twijfels over haar fundamentele kwaadaardigheid komen ook hieruit voort: ik kon zelfs toen al niet ontkennen dat mijn persoontje soms wat warme aandacht en meer dan eens een steelse glimlach kreeg van… Octavie. Raar toch, de heks die een beminnelijke kant vertoonde, wel erg selectief, maar toch op een manier dat het mij verwarde en verlegen maakte.
Het weggetje dat naar het veld leidde was onmisbaar voor ons, wij hadden er overal “geheime” kampen, zelfs clandestiene plekken waar wij “onze meisjes” konden ontvangen, met iets meer comfort, dat dachten wij toch als acht- of tienjarigen.
We konden er ongestoord experimenteren in ons primair ingericht “dokterskabinet”. Het was een erg spannend spel, want bij algemeen gebrek aan seksuele voorlichting moesten wij dus zelf die prikkelende dingen ontdekken: dat ging niet verder dan broekje af, broekje op, maar wij genoten wel met volle teugen en de Mariekes (zoals Marie-Lowiske, Marie-Zanneke en Marie-Zozeeke) schoven zo graag aan. Wij waren geen “doktoren” in wording, dat was slechts camouflage, maar jongetjes op ontdekkingstocht naar de prilste vorm van seks. Het was soms een drukke en warme bedoening in die verborgen veldstroken, wij lieten er ons door niemand die toegang ontzeggen, onze sensueel-erotische toekomst stond hier immers op het spel.
Octavie woonde samen met haar zoon Sus en haar dochter Malvire. Sus was de kostwinnaar, Malvire deed het huishouden en stond haar moeder bij in het bewaken van “het baantje”, vaak op een ronduit agressieve manier, nee bij dat mens kon er geen glimlach af, zelfs niet tegenover mij. Malvire was aartslelijk, ze was compleet onvrouwelijk, zonder vormen of rondingen en ze stonk. Sus was een brave man, hij werkte als handlanger in de bouw, op zaterdag deed hij hun schaarse boodschappen met een ruige juten winkelklabas en op zondag ging hij naar de boekerij, telkens voor vijf boeken, ik kan het weten want mijn vader was er bibliothecaris (een woord dat toen nog niet bestond, het wilde zeggen: gratis werken voor de gemeenschap). Mijn vader moet zowat de enige mens in het dorp geweest zijn met wie Sus een woordje wisselde, als hij zich verplicht zag om naar een bepaald boek te vragen. Want voor de rest zweeg Sus, een ganse week, ook op zijn werk, hij sprak niet, tegen niemand. Sus gehoorzaamde en knikte, hij boog en bewoog, zijn gedachten vielen gewoon niet af te lezen, hij leek ook altijd tevreden, zelfs als hij geplaagd en gepest werd door zijn macho werkmakkers, het gleed allemaal langs hem af, hij ging door het leven als een wandelend standbeeld. Thuis lieten ze hem gerust, hij gaf gedwee zijn ganse loon af, hij was de gewillige winkelman en onderhield de hof, als compensatie kreeg hij dagelijks zijn eten en onderdak, soms werden zelfs zijn kleren gewassen. Sus was een contente maar totaal onwereldse burger, het ware leven speelde zich af in zijn boeken, hij las zich te pletter, alsof het zijn ontsnappingsweg was uit een barre omgeving. Als zijn maten de bouwvakkers om de zoveel tijd een pint gingen drinken op weg naar huis – en hun camionette dan ergens parkeerden voor een volkscafé – protesteerde Sus niet, maar hij vergezelde hen niet mee naar binnen: hij stapte met zijn zwijgzaam gezicht de resterende afstand naar Baalrode te voet af, ongeacht of dat nu tien, twintig of meer kilometers waren, geen probleem, besloot hij. Zo gaf Sus hen geen enkele kans om met hem te lachen, hij liep rustig weg, hij ging voor de eenzaamheid en de vrede, en voor de centen in zijn portemonnee.
Octavie ging dood van hoge ouderdom. Ik herinner me haar nu niet meer als die zogezegde heks maar eerder als dat vrouwtje met die vage glimlach voor mij. Zoon Sus sloeg niet lang daarna zijn laatste bladzijde dicht: hij had de ganse boekerij van Baalrode uitgelezen, zijn leven verloor dus plots zijn diepere zin, hij zei echter niks, hij legde zijn hoofd neer en hij stierf, in stilte, tot op het bittere eind consequent aan zichzelf, wat een schoon mens toch. Opeens was het scharminkel Malvire alleen, in dat schamele huisje waar de kaalheid enkel werd opgevangen door de dikke (clandestien) opgestapelde hopen… bankbriefjes, die het armelijke trio al die jaren lang had verzameld. Ze hadden zich zelfs het minste comfort ontzegd: geen radio of TV, geen koelkast of badkamer, geen auto of brommer, nooit op uitstap (zelfs niet naar het frietkot), ze liepen in slodderkleren en maakten nog zelf hun klompen, kapperskosten kenden ze niet en omdat ze geen dokter consulteerden moesten ze ook niet met een voorschrift naar de apotheek, de patatten en de legumen kwamen uit den hof en elk jaar slachten ze hun zelf vetgemeste varken, als dat vlees op was werden ze uit zuinigheid vegetariër. Om maar te zeggen: Malvire zwom in het geld. En zo is er dan op zeker dag een haast bejaarde vrijer op haar afgekomen, die man wou vrijwillig mee haar centen komen tellen, Malvire wist niet wat haar overkwam, ze was compleet in de war, een mansmens met interesse in haar skelet en vrekkigheid… maar rapper dan verwacht waren die twee getrouwd, en nog sneller was dat huwelijk weer ontbonden. Niemand in Baalrode heeft daar ooit het fijne van geweten, maar dit waren de naakte feiten: de bruidegom had reeds tijdens de eerste huwelijksnacht het echtelijk dak verlaten, de rest is speculatie en achterklap. Wie toch meer wil weten kan zich enkel nog richten tot mijn neef Gert, de levenslange buurman van Malvire en sinds die dag de exclusieve vertrouwensman van de verlaten bruid.
Gert is dan dagelijks beginnen langsgaan bij Malvire, hij bracht wat orde in haar rommelig huishouden en herschikte haar ontelbare kartonnen dozen die ze volgepropt had met haar geld. Al dan niet op zijn voorstel maakte ze het zich soms makkelijker: ze gaf hem al eens een paar pakjes mee om bij hem thuis te bewaren. Gert deed om goed te doen (zei hij achteraf tegen mij), Malvire was een veel te weerloze prooi voor dieven of overvallers, de miljoenen euro’s die ze had opgestapeld konden toch beter min of meer verdeeld worden. Gert heeft gelijk, dacht Malvire, blij met een wat jongere man die een plotse belangstelling had voor haar. Uiteraard kwam de geruchtenmolen in Baalrode op gang, maar niemand stond zelf te drummen om deze bij nader inzien nogal onfrisse taak op zich te nemen, wie wou zich het lot aantrekken van een vrouw die zelfs op haar properste dagen uren in de wind stonk. Met hoeveel miljoen kan zulke opdracht afgekocht worden? Gert deed het toch maar. Op die manier, met mijn neef als haar occasionele hovenier en haar vaste bankier, is Malvire dan vredig naar haar einde gegaan, haar grootste levenstaak was volbracht, het gros van haar geld had een veilig onderdak gevonden, dat was een geheim tussen haar en Gert. Toen Malvire haar kop had neergelegd, is Gert dan ook meteen in actie geschoten, hij had daar het kot voor zich alleen en heeft er definitief orde gebracht in al de rommel, de papperasserij en om te beginnen: in elke verborgen plek van geld, want dat is ook papier, ja toch.
Daarna heeft hij een lokale bankgerant gebeld om het resterende deel mee te helpen opruimen: ze legden de overgebleven euro’s telkens in stapeltjes van 1.000, de ganse vloer was ermee bezaaid, alle tafels lagen vol, en de volledige keuken mét het aanrecht. Het geld dat Gert aanwees in de slaapkamer werd daar verzameld, weer zoveel torentjes van 1.000, wat hij kon aantonen in de wasplaats hetzelfde, zo was dat vieze huis van Malvire uiteindelijk een nette opbergruimte voor een gigantisch bedrag aan euro’s geworden, en hierbij zeker niet het verdienstelijk werk vergeten dat Gert reeds preventief had gedaan: opkuisen wat kan, voor er getuigen komen, want als de notaris aanklopt, moet alles “verklaarbaar” zijn. Zo geschiedde en Gert erfde op wettelijke wijze het deel dat Malvire hem had beloofd, maar toch verrassend, wat Gert niet had kunnen weten: er waren nog bijna… vijftig andere erfgenamen die de notaris had kunnen terugvinden in de ver vertakte familie van Malvire. Ik ken persoonlijk het geval van iemand die familie was in het zevende knoopsgat, hij wist zelf niet dat Malvire een verre verwante van hem was geweest, maar hij erfde nog… 10.000 euro. Godverdoeme, vloekte Gert, had ik die boekhouding daar maar beter gedaan, ik ben veel te goed geweest, ik had zoveel meer moeten geklasseerd hebben op voorhand. Dat zei hij net niet letterlijk tegen mij toen hij me belde, maar hij maakte wel zijn beklag over de achterklap in Baalrode, er waren zelfs mensen die hem een kloot wilden aftrekken omdat ze vonden dat hij onterecht een win for life had opgestreken, de roddel liep dat ze hem gingen aangeven bij de lokale politie.
Gij zijt zelf bij de police, zei hij, wat vind gij dat ik kan doen om te vermijden dat ze me voor het gerecht gaan slepen. Zonder nadenken adviseerde ik: volg uw geweten Gert, ga aangifte doen van uw eerlijkheid, met inbegrip van de totale inzage in het gigantische kapitaal dat daar door uw handen is gegaan, niemand kan u iets ten laste leggen als ge gehandeld hebt als een goede huisvader die met eer en fatsoen de centen van een alleenstaande oude vrouw heeft beheerd, speel open kaart, aarzel niet, schep klaarheid. Dat heeft Gert tenslotte niet gedaan, te aangebrand vond hij, hij wou geen slapende honden wakker maken. Maar zelf heeft hij er nog jaren zijn slaap voor gelaten, hij kreeg chronische rugklachten (woog de schuldenlast misschien te zwaar?).
Hij werd een neerslachtig man, depressief tot en met, de strop zat rond zijn nek met al die stapels geld waardoor hij zijn eertijdse vrolijke kijk op de wereld had verloren. Gert werd een dikke kolos, met ongezonde kop, hij begon krom te lopen, hij was op korte tijd té rijk geworden met geld waarvan de bron niet geraakte opgehelderd. Er drukte een mes van moreel wanbeheer op zijn keel, hij kotste er soms van.
Zo ver was het dus gekomen, van de “heks” Octavie en ons erotische dokterskabinet in het veld tot de totale ravage van Gert die de gekke Malvire en haar geldwinkel halvelings had mismeesterd en zich daarmee voor het leven in de vingers van zijn geweten had gesneden.
Ik wil toch eindigen met iets plezant, u herinnert zich nog dat vage weerkerende glimlachje van Octavie naar mij als kind. Wel, ons ma verklapte me een paar maanden voor haar overlijden dat Octavie eigenlijk een nicht van haar moeder was geweest en zijzelf een achternicht van Sus en Malvire. Jawadde, dat had die ouw madam dus geweten: dat ik nog familie van haar was, we waren verre verwanten, de grommende heks en de jonge seksdokter. Dit verzacht mijn gedachten over die mensen, we kwamen in een nog niet zo ver verleden uit hetzelfde nest.
Tot slot wens ik nog sterkte aan Gert, want hij had ook zijn goeie kanten, zijn slechtheid zat enkel in die donkere vlek van het geld.