In Leuven rijden er meer bakfietsen rond dan auto’s, dus wordt de stad met de dag gevaarlijker. In die monsterlijke bakgedrochten worden niet enkel kinderen vervoerd, maar soms zelfs ganse families, bijvoorbeeld een grijze moeder uit het hippietijdperk naast haar woke slonsdochter en twee koters die rechtop mogen staan in hun bakje, want het gaat om roodlinkse gezinnen die voor de vrije opvoeding gaan, pardon: rondrijden, vaak in een rotvaart en uiteraard aseksueel gehelmd en gefluoriseerd tot op hun gat. Esthetisch worden alle wetten overtreden en de verkeersregels gelden blijkbaar alleen voor ouwere blanke jongens zoals ik: een relict van een man die pedaleert met een ambachtelijke velo, voor alle duidelijkheid: dat is een tweewielig voertuig waarmee je met eigen beweegkracht van de benen kan vooruitrijden, achteruitrijden lukt minder. Enfin, ik wijk af, dat doe ik onderweg ook dikwijls, zeker als zo’n elektrische bakvlieger recht op mij af komt gestormd, als assertieve spookrijder op het fietspad, want dat lijkt hun linkse eigengereide recht.

Maar het is niet enkel witte fietskommer en velokwel, want ook onze allochtone medemensen rijden nu meer en meer met belgerinkel (van de bakfiets) naar de moskeeshop en de islamwinkel. Daar mogen we op zich niks tegen hebben, dat is de gepermitteerde wielerdemocratie, dat getuigt van mobiele integratie, daarmee rijdt de assimilatie op wieltjes een nieuw tijdperk in. Toch is er nog werk aan de bak, want ik heb al een paar keer vastgesteld dat lichtjes corpulente moslimamama’s vast komen te zitten in hun fietsconstructie, ze laten zich parmantig rondrijden door hun baas – dat is hun man – omdat ze zelf geen onzedig pompende benen- en borstenbewegingen mogen maken, maar vaak heeft dat het tegenovergestelde effect, want zo’n madam moet ook weer met haar kroostrijk gezin uit dat bakgeval geraken. Dat is dan meestal trek- en kruipwerk en moeilijk gedoe met sluiers, hoofddoeken en andere woestijnkleren. Ik lach daar niet mee, ik stel gewoon vast dat op dit hellend vlak de multiculturele lat heel hoog wordt gelegd. Eén keer zag ik echt wel dat het hilarisch werd, ik dacht zelfs om te helpen, maar mijn handen aarzelden en hielden halt toen ik de moordblik zag van de bestuurder – een nurkse patriarch – die me neerbliksemde met zijn sharia-ogen, poten af van die van ons, zo verstond ik zijn moslimgodverdomme. Maar niettemin, zijn islamitische madam zat muurvast, ze raakte niet meer uit het bakomhulsel. Met mijn westers brein bedacht ik reddende richtlijnen, zoals: trek een eerste laag kleren uit en vergroot zo uw bewegingsruimte, dat getuigt toch van ratio en logica, helaas, ik aanschouwde hier een Arabisch rariteitenkabinet. De islamman kieperde langzaam maar beslist de fietsbak om en zo ontrolde zich de oplossing voor zijn omkantelende vrouw: de moslima viel op de grond. Ik wens hier niet over te oordelen, volgens het verkeersreglement was er geen overtreding, de talrijke kinderen waren ongedeerd en de mama kon hoogstens wat schaafwonden hebben en een licht gezwel op haar mond, want ze was letterlijk op haar bek gegaan. Ik vertel dit waar gebeurd verhaal – op de laatste dag van de zomer, aan de ingang van de Aldi – in objectieve geuren en kleuren, met tegelijkertijd mijn verbazing en mijn aarzelend respect voor deze averechtse vorm van aanpassing aan onze links-culturele gewoonten in Leuven.
Nu fiets ik door naar een volgende anekdote.

In onze blok woont een Arabische dame die noch kan fietsen, noch kan praten (met mij). Ik ken ze al 10 jaar van gezicht, maar dat is wederzijds blijkbaar niet het geval. Ze passeert mij meerdere keren per week, dan komt ze uit de lift gewaggeld of terug naar binnen getaffeld. Ze is verpakt van kop tot teen, naar haar vormen heb ik het raden, dat is waarschijnlijk geen tegenslag voor mij. Aanvankelijk probeerde ik nog om haar goeiendag te zeggen, in het Nederlands of het Frans, maar daar volgde slechts een lichte rochel op, waarmee ik helemaal niet wil zeggen dat ze iets onmenselijks had, laat staan dat ze monsterlijk was, maar wel letterlijk onmondig. Ik heb kunnen vaststellen dat ze iedere dag, om klokslag 18 uur, wordt opgehaald door steeds hetzelfde familielid, een flink bebaarde kleinzoon die haar in een stortvloed van Berberse klanken verwelkomt, nadat hij ongegeneerd zijn luxe-auto roekeloos fout heeft geparkeerd op onze stoep. Maar, hoogst verwonderlijk of niet, die verregaand zelfzekere gast groet mij telkens enthousiast met hoewistjong, en dan krijg ik meestal nog een gul uitgestoken hand of minstens een joviale tik op de rug. Het gaat dus om een sociologisch niet zo eenduidige situatie, een merkwaardig geval van zich kruisende culturen. Weerom, ik oordeel niet, ik noteer, ik zie een volhardend respect voor een (vermoedelijk) alleenstaande moeder, elke dag wordt ze opgepikt voor diezelfde uitstap naar de familie, misschien voor de gezamenlijke avondmaaltijd. Iemand die al 20 jaar in de blok woont en het dus kan weten, vertelt me het volgende: de islamitische dame was indertijd een blitse schoonheid, trendy westers gekleed en ook bij gelegenheid frivool en zelfs flirterig, tot ze zich plots bekeerde, haar vormen verborg en zweeg.

Wat daarvan te denken, zeg ik tegen mezelf, worden wij hierdoor omvergelopen, worden onze zeden niet meer gerespecteerd, onze normen overboord gegooid? Ik troost me vooralsnog dat ik met mijn bedenkingen en bezwaren steeds terecht kan bij een mooi meisje – met expliciete niet verhulde accessoires en attributen – mijn splendide echtgenote. Zij licht voor mij nog altijd graag het tipje van haar sluiers op, en de sensuele rest, voor zolang dat nog mag in ons schone Vlaanderen. Gebenedijd zij ons vrije volk.