Begin jaren ’80 werkte ik op het Koninklijk Paleis voor twee bazen die elk eentalig Franstalig waren. Dat vergemakkelijkte de communicatie van hoog naar laag geenszins, het was zelfs zo dat de mensen van de basis hun best deden om zich uit te sloven in hun schoolfrans opdat die twee chefs hen zouden verstaan, omgekeerd gebeurde er niks, die adjudanten geraakten echt niet verder dan een pover ja of nee en watte alsteblieft. De oudste van beiden was ons diensthoofd, hij had de naam van een goedmoedig en zachtaardig man te zijn, een soort brave pater familias (familievader) voor zijn personeel. De jongste was zijn adjunct en tegelijk zijn tegenpool, deze man ging door als een verlicht dictator, niet echt slecht van karakter maar zijn wil was wet, hij stond op discipline en respect. Een niet onbelangrijk detail, zij waren het onderling over zowat alles oneens, de jongste verweet de oudste voor “papzak”, de oudste noemde de jongste een “tiran”. Zo goed was mijn Frans wel dat ik hier deze correcte vertaling kan geven, ik was voor beiden – als gegradueerde – vaak de tolk en/of vertaler van dienst naar de jongens van de wacht.

De adjudant die ons diensthoofd was liet zich door zijn ondergeschikten (die term was toen nog gangbaar) uiteraard met zijn graad aanspreken, tegenover zijn gelijken en superieuren meldde hij zich aan als JoJo, dat klonk vrij populair, maar het pijnlijke was dat de aangesproken categorie daar geenszins op inging, zij hielden het sec bij zijn voornaam Jean.

De adjunct van Jojo werd achter zijn rug (toch wel wat spottend) Loulou genoemd, terwijl zijn echte naam Jean-Louis was. Als gradé moest ik hem aanvankelijk aanspreken als adjudant, het was pas toen ik zelf die laatste graad bekleedde dat hij me de permissie gaf om hem te tutoyeren en dus zijn voornaam te gebruiken.
Maar voor mij bleef hij gewoon Loulou, tenminste als hij het niet hoorde, want anders zou hij uitgebarsten zijn in een helse “colère” gevolgd door een “explosion” van jewelste. Dat laatste zeker tot leedvermaak van Jojo, een man die in het geniep toch wel kon genieten als Loulou de controle op de zaak én over zichzelf verloor. Op het eerste zicht: de zwakke chef die de sterke adjunct graag ziet onderuit gaan, maar dat was misschien te makkelijk als verklaring.
Ik leg het hieronder verder uit.

Jojo had op zeer jonge leeftijd zijn moeder verloren, hij werd vanaf zijn 6de levensjaar met vallen en opstaan grootgebracht door zijn vader, die naast beestenmarchand ook voltijds alkoholieker was. Zoals Jojo het ons meermaals verhaalde had hij nooit honger geleden en ook geen slaag gekregen van zijn papa, hij werd op geen enkele manier lijfelijk of materieel verwaarloosd, maar hij moest wel voor zichzelf zorgen: al van in de lagere school deed hij eigenhandig hun huishouden, hij kookte en poetste, deed de was en de plas, zorgde dat er eten op tafel kwam etc. Toen Jojo als 18-jarige bij de Gendarmerie ging, vond hij daar eigenlijk een echte thuis, hij werd er opgenomen binnen een totale omkadering waarin hij enkel nog maar de bevelen moest opvolgen, hij werd er de perfecte en erg onderdanige knecht die op die manier – dankzij een slaafse volgzaamheid en blinde gehoorzaamheid – zelf een chef werd. Zo zag het beroepsprofiel van Jojo er dus later uit: altijd likken naar boven, de bazen meer dan gedienstig behagen en naar zijn eigen equipe speelde hij dan de wat makke bevelvoerder die bij het minste mankement of  tegenkanting het gezag van zijn superieuren inriep, want zelf had hij noch de daadkracht noch het karakter om een man uit één stuk te zijn.
Jojo paarde een zekere mate van warmmenselijkheid aan een toch wel hoge graad van lafheid. Hij kon ons paaien met zijn vage aanzetten tot hartelijkheid, maar wij wisten dat hij ons desnoods als totale slaaf van zijn hogere bazen ook stante pede kon verraden, zijn woord was nogal vals. Dat werd hem meermaals aangewreven en hard verweten door zijn jongere adjunct Loulou, iemand die recht voor de raap was, tot aan het meedogenloze toe. Jojo noemde hem tegenover ons (achter zijn rug, hij durfde niet anders) een beul, een slachter, een psychisch gestoorde enz. Het strafste wat ik mij herinner: volgens Jojo zou Loulou bij het uitbreken van een oorlog als allereerste in de rij hebben gestaan om dienst te doen als bewaker in een concentratiekamp.
Dat kon tellen als “attaque” op een naaste collega, bovendien met bevoegdheid van officier van gerechtelijke politie en een hoogst verantwoordelijke taak bij de wachtdienst van de Koning.

Loulou was zelf de zoon van een rijkswachter, zijn vader was commandant geweest van een brigade in de provincie Namen. Misschien had zoonlief daaraan toch een licht meerderwaardigheidscomplex ontleend, hij was grootgeworden als kind van een plaatselijke notabele, een drager van het gezag voor wie de gewone mensen nog het nodige respect hadden. Loulou had aanvankelijk voor buitenlandse dienst gekozen, hij was veiligheidsofficier geweest op de Belgische ambassade in Kinshasa, de hoofdstad van Zaïre (Congo). Toen ik Loulou leerde kennen, zat hij privé dik in de problemen. Zijn verblijf in Afrika had hem twee onverwachte cadeaus opgeleverd: een dochter en een zoon, die hem allebei met wat intervallen in de tijd waren achterna gezonden door twee verschillende Congolese moeders. Zonder veel uitleg van de zwarte afzenders was hem duidelijk gemaakt dat hij voor de opvoeding van zijn koffie-met-melk kindjes mocht instaan, hij kon dat immers wel redden met zijn “connecties” aan het Koninklijk Hof (zo klonk die Afrikaanse redenering). Loulou had niet tegengesparteld, hij was aan die loodzware taak begonnen, geholpen door zijn eergevoel en door… bij tijd en wijle – als het water hem aan de mond stond – in dronkenschappen te plongeren,  hij zwom dan dagenlang in den Duvel, zijn kindjes kregen telkens een tijdelijk onderdak bij zijn jongere broer.
Loulou ging in al zijn zattigheid iedere keer weer langs bij donkere hoertjes, zijn poging tot eerlijke explicatie tegenover ons was: hij zocht een vervangmoeder voor zijn kindjes. Het sierde deze man wel dat hij ons openlijk inkijk gaf in zijn huiselijke turbulentie.
Jojo daarentegen snoof dan wat minachtend – achterbaks, uiteraard – want hij had een zogezegd geslaagd huwelijk met zonen die uitstekend studeerden en die later elk dokter zouden worden. Maar toch, uiteindelijk heeft Loulou zijn twee kinderen wel alleen kunnen opvoeden, hij bleef af en toe zwaar drinken en bij de hoeren op zoek gaan naar een moeder, maar dat is nooit gelukt. Zijn carrière kende anderzijds wel een geslaagd patroon, hij kon Jojo opvolgen als baas en deed dat voortreffelijk, ondanks zijn gebrekkige kennis van het Nederlands. Loulou was streng maar rechtschapen van aard, ook wel een (politiek) erg controversiële jongen. Ik zal nooit zijn vrij harde (hardvochtige?) uitspraken vergeten zoals: voor mij kan een rijkswachter niet anders dan van de extreemrechtse kant zijn, of nog straffer: waarom worden zware drugsverslaafden niet tegen de muur gezet, executeren en opgelost! Tja, als ik zoiets hoorde, dan verkilde ik toch even. Loulou was onwrikbaar als het op zulke thema’s aankwam, maar op zijn manier en zeker tegenover het personeel was hij een erg integere chef. Comprenne qui peut, begrijpe wie kan, hij had zelfs een raar soort charisma, door de gasten van de wacht werd hij gevreesd om zijn gestrengheid maar nog meer geprezen om het feit dat hij steeds recht door zee ging. In tegenstelling tot de voorganger Jojo, met die man lachte men graag, diens oppervlakkige goedzakkigheid sloeg zoveel minder aan. Die twee waren in het zicht van iedereen niet enkel tegenpolen maar ook tegenstrevers geworden.

Wie zou uiteindelijk de meest geschikte of voor de hand liggende beul of bewaker in het concentratiekamp geweest zijn? De eerste baas die in alle omstandigheden een bange ja-knikker was geweest of de gestrenge tweede die wel eens de man met de (terechte) zweep werd genoemd.

Maar het kan nog ingewikkelder worden: Loulou dweepte met zijn jongere broer Niki, lid van de recherche bij de Rijkswacht in Brussel, die nog extreem-rechtser gezind was dan hijzelf. Niki maakte deel uit van een semimilitaire groepering die om de twee maanden op kamp ging in de Ardennen of soms zelfs in Spanje. Ze speelden er dan een soort oorlogje, er werd gevochten en geschoten, het betrof oefeningen voor het geval dat… Loulou maakte dan zijn zin niet verder af, hij knipoogde slechts, maar ik snapte het niet echt. Ik vermeld enkel dat er in die periode “elementen” hadden rondgelopen bij die Brusselse recherche zoals de latere rijkswachters-criminelen Bouhouche en Beijer, die dan weer in verband werden gebracht met de Bende van Nijvel, waar toch ook wel scherpe schutters hadden bijgezeten.

Ik laat de overdenkingen aan de lezers, zelf heb ik bovenstaand feit ooit gemeld bij de onderzoekers in Nijvel, ik wacht nog altijd op een antwoord… Mijn hoogst persoonlijke bedenking: hoe dicht hebben wij ooit bij volksmoordenaars gezeten? Misschien dat ik het liever niet wil weten, maar toch schrijf ik het hier op. En ook, ter linkerzijde moet men nu niet te rap gaan triomferen, ik lees momenteel de (lugubere) geschiedenis van het communistische Amada en PVDA (auteur is ex-lid Edouard Hermy) in België:
ook daar werden er militanten voorbereid op de gewapende strijd via o.a. legerdienst bij de paracommando’s, instructies in wapengebruik en aanleren van gevechtstechnieken. Vrolijk worden we daar allemaal niet van, het gaat telkens om gedoogde en zelfs geprezen instellingen die dan toch het diepere en zelfs ultieme kwaad in zich dragen of stimuleren. Zowel de Bende van Nijvel als de CCC (Cellulles Communistes Combattantes) hadden onschuldige burgerdoden op hun geweten in de jaren ’80. Bij mijn weten is de ultrarechtse Niki nooit opgepakt geweest en Pierre Carette (leider CCC) is al lang terug op vrije voeten en strijdt voort.

Een troost is misschien dat de meest extremistische bewegingen door hun onderlinge tegenstellingen voor een evenwicht zorgen, het kan even (ook dodelijk!) doorbroken worden, maar meestal herstelt de maatschappelijke orde zich. Zoals dat het geval was met Jojo en Loulou, er heerste tegelijk een koude oorlog en een gewapende vrede tussen hen. Uiteindelijk viel deze onvrede terug op zijn pootjes, tot groot geluk voor ons en tot Nut van ’t Algemeen.