De veel gevierde en meermaals bekroonde Nederlandse cursiefjesschrijver Simon Carmiggelt (1915-1987) was dankzij zijn werk, dat meestal over de dagelijkse gang van zaken ging, ook gekend als een ideale echtgenoot en een prima papa voor zijn kinderen. Hij gold haast als een rolmodel als het op de familiale waarden aankwam, wat niet belette dat hij een groot deel van zijn leven kampte met overmatig drankgebruik, hij was bovendien een kettingroker en van sport en gezonde lichaamsbeweging bleek hij een afkeer te hebben. Er waren wel geruchten geweest dat hij zich vlak na de oorlog te buiten was gegaan aan seksuele escapades met andere vrouwen, zijn echtgenote Tiny had zich blijkbaar aan dezelfde lusten begeven, opeens was er vrijheid in en buiten het bed, blijheid werd gezocht met vrolijk overspel. Wat misschien niet onbelangrijk was, deze mensen hadden een dictatoriale bezetting aan den lijve ondervonden, Carmiggelt had een hoop risico’s genomen als gewapend weerstander en zijn oudste broer was zelfs omgekomen in een nazi-concentratiekamp. Bij de bevrijding gooiden de gelukkige overlevers vaak alle remmen los, ook de huwelijksbanden kwamen dan – met wederzijdse toestemming – op losse schroeven te staan. Maar eind goed, al goed, of toch net niet, want in zijn laatste levensjaren had opa Simon een stiekeme relatie met de bekende columniste Renate Rubinstein (1929-1990), niemand zou het geweten hebben als deze vrouw na haar dood niet haar intieme liefdesdagboeken zou hebben nagelaten (ter publicatie!), dat werd de bestseller Mijn Beter Ik. Het integere beeld van Carmiggelt werd hiermee voor een stuk aan diggelen geslagen.
Zelf blijf ik de man eren om zijn weergaloze schrijfkunst, meer bepaald om het patent dat hij leek te hebben op een vlekkeloos uitgeschreven… melancholie. Deze grootmeester van de weemoed leed eigenlijk ten diepste aan het leven, hij had uiteindelijk enkel zijn schrijverschap als wapen in dit bestaan dat hij permanent als een zachte oorlog bleef ervaren, de vrede vond hij vooral in zijn eigen geschriften, in de roes van drank en nicotine, en hoe ouder hij blijkbaar werd: in seks. De meest ontroerende anekdote over die man heb ik mogen lezen in een van zijn Kronkels, zo heetten zijn dagelijkse stukjes voor de Nederlandse krant Het Parool.
Het ongewild wrange en emotioneel totaal ontregelende verhaaltje gaat als volgt…
Opa Simon verjaarde, daar hoorden cadeaus van vrouw en kinderen bij, ook van de lieve kleinkinderen, hij kreeg onder andere een paar exclusieve sigaren, Cubaans en peperduur, die kon hij bewaren in het daartoe voorziene kistje, een kostbaar erfstuk dat al generaties van vader op zoon overging, het was een zilver geëmailleerd pronkstuk, hij blonk het elke week eigenhandig op, hij kon er zich in spiegelen, dan zag hij de trekken in zijn gezicht die hem met zijn voorvaders verbonden, de trouwe onafgebroken lijn die werd aangehouden tussen jong en oud, het kistje was zijn kostbaarste relikwie, dat was dus de plek bij uitstek om zijn Havanna sigaren zorgvuldig in weg te bergen, maar wat ziet hij als hij pal voor het meer dan honderdjarige kleinood staat, op het dekseltje is over gans de oppervlakte een… warrige tekst gekrabbeld, heel onhandig, met grote onvaste “kronkels” van letters, Carmiggelt krijgt de kinderlijk geharkte woordjes los in zijn gezicht: “gelukkige verjaardag lieve opa”… zijn adem wordt afgesneden, het kistje is vernield, voor het leven én de overlevering beschadigd, de tranen springen in zijn ogen, na de eerste ontzetting komt echter het inzicht, de plotse paniek en de schrik ebben weg, hij komt tot bezinning, het fragiele kistje is dankzij een dierbaar kleinkind hem nog eigener geworden, het draagt voortaan onuitwisbaar de signatuur van kinderlijke onschuld, die zoveel meer waard is dan pure materie of dure objecten, erfstuk of niet, de kronkelig gekraste letters vormen een exclusieve en unieke handtekening die daar voor de eeuwigheid is aangebracht, zo besluit Carmiggelt zijn Kronkel, een hoogstaand stukje schone menselijkheid, zowel van Simon als van het kindje.
Nog een kleine en lichtjes aanverwante anekdote over een andere schrijver en zijn kleinkind. Het gaat ditmaal om de Vlaamse literator Jos Vandeloo (1925-2015). De man was in de tweede helft van de 20ste eeuw zeker een van onze succesauteurs, de rode draad in zijn werk was: de vervreemding die de moderne tijd meebracht en de fundamentele eenzaamheid van de individuele mens. Vandeloo slaagde er in zijn persoonlijk leven wel goed in om zich aan te passen aan het opgedreven bestaansritme, het materiële comfort en de gesofisticeerde technologie die sinds de jaren ’60 hun opgang maakten. Hij leerde zelfs met de computer werken in de late jaren ’80, daar schreef hij voortaan zijn kleine meesterwerkjes op. Dat geschiedde tot algehele bewondering van zijn jongste kleinzoon, dat manneke (8 jaar) trok grote ogen als hij zijn opa zo zag tokkelen, toch straf, vond hij. Grootvader Jos liet hem soms even meespelen met de letters op zijn klavier, dan mocht het kindje zijn naam schrijven en zag het met verbazing hoe het resultaat op het scherm verscheen. Opa had er plezier in, het ventje raakte meer en meer gefascineerd door dit wondere spel met woordjes die konden tevoorschijn getoverd worden alsof er gewoon maar wat piano werd gespeeld, zonder klank maar wel met de visuele weerklank van in beeld gebrachte tekst. Op zekere dag besloot het kleinzoontje zijn opa blij te maken…
Het computerscherm was even onbeheerd en ons manneke kroop op de werkstoel van opa. Hoe zou ik hier voor een verrassing kunnen zorgen, dacht het bij voorbaat reeds overgelukkige kind. Dan volgde iets wat nooit werd opgehelderd, wat de mist inging. Jos Vandeloo heeft het zelf niet in detail kunnen of willen navertellen, omdat het bittere resultaat, zeg maar de complete ravage, onuitsprekelijk groot was. Het kwam er in het kort op neer dat de kleinzoon een lief berichtje voor zijn opa had willen intikken, een paar luttele woordjes maar, een blije groet voor als hij kwam verder werken aan zijn nieuwe boek. Er was echter iets misgegaan, een hapering bij het tokkelen of een verkeerde toets, vergeten iets te bewaren of een woord herschreven en te veel weggeveegd, het kind wist het echt niet meer. Maar toen opa de literaire arbeid wou hervatten, was er geen tekst meer terug te vinden om op verder te werken, nergens nog een spoor van wat hij reeds uitgetikt had, ook niet in concepten of in vuilbak. Een goeie kameraad informaticus werd in allerijl geraadpleegd, die specialist in de materie concludeerde hard maar helder: alles is definitief weg, er valt hier niks meer te recupereren, sorry Jos.
Opa Vandeloo heeft nooit publiekelijk toegegeven dat dit een verschrikkelijke streep door de rekening van een mogelijk meesterwerk was geweest. Hij wees op de diepste puurheid van de kinderlijke onschuld, een zoveel hogere waarde dan om het even welke kunst. Jos Vandeloo werd bedolven onder de prijzen, nu nog deze van mij: hij was een groter mens dan hij een schrijver was!
Een laatste voorval betreft een vrij onbekende pennenridder. Het verhaal gaat dat hij als 10-jarig jongetje een tweedehands platenspeler van een nonkel had gekregen. Plaatjes om te draaien had hij niet, dat was toen een schaars goed, hij moest zulke singles (45-toeren plaatjes) van zijn karige zakgeld zien te kopen, waar zijn bazige ouders dan nog moesten mee akkoord gaan. Enfin, na verloop van een paar weken had hij toch 20 frank bijeen gespaard voor de aanschaf van minstens één single. Het werden er zelfs twee, want in het snoepwinkeltje naast zijn school verkocht de zoon des huizes zijn ganse voorraad vynil muziek aan soldenprijzen. De pientere 10-jarige zag zijn kans schoon, uit kinderpsychologische overwegingen besloot hij zowel een popplaatje van de hitparade voor zichzelf te kopen als een populair Vlaams nummer voor zijn volkse ouders, als gulle verrassing voor hen, om hen op een plezante manier te laten wennen aan muziek op de platenspeler. Het jongetje was in zijn prille onschuld zeer begaan met de huiselijke vrede, en vermits muziek de zeden verzacht… voilà beste lezers, u begrijpt zijn beweegreden. Dus hij kocht twee (ook in de solden) zeer ronkende titels: “Help” van The Beatles en “Het Kan Niet Zijn” van Will Tura, het betere werk in beide tegengestelde genres, zo dacht hij toch. Zodra hij thuiskwam legde hij het nummer van Will Tura op, slechts op halve kracht, maar meteen barstte zijn moeder op volle kracht los: wat is dat daar met dat lawijt? wilt ge dat alsteblieft afzetten! Stilte, hij slikte iets in, er was ook een korte droge snik, dit kan niet zijn, hij smeekte bijna om zijn vader, Help. Maar The Beatles heeft hij niet meer durven opzetten, tenzij ’s avonds laat, als zijn ouders sliepen en hij terug de trap was afgeslopen. Toch heeft hij dagen nadien nog de moed gehad om te zeggen dat het plaatje van Will Tura eigenlijk een cadeau was voor hen. Dubbele stilte, ze moesten even slikken, maar er werd niet gesnikt.
Geen woord werd er nog aan vuil gemaakt, ze hebben de plaat nooit spontaan gespeeld, zat er schaamte in de weg?
De muziek zocht verder zijn eigen weg, meer bepaald naar… mij, want “Help” en “Het Kan Niet zijn” waren mijn aankopen geweest, toen ik nog dacht dat ik een vorm van liefde soms kon afkopen, misvatting dus, daarom ben ik de schrijver van dit soort anekdotes geworden. En bovenal een gelukkige echtgenoot, mijn kinderlijke onschuld heeft een late rehabilitatie gekregen in een geslaagd huwelijk. Mijn geliefde en ik zijn als herboren en onbezonnen kinderen.
Dit was een fragiel geredigeerd en onmuzikaal geschreven drieluik, opgedragen aan de onbevangenheid van al wie klein of jong is, met de tedere onhandigheden die dat meebrengt, en vooral de misverstanden door onbegrip of onverschilligheid van al wie ouder en soms fout is.