Topspeurder Roger Stockmans, het imposante hoofdpersonage uit mijn vorige column, had me niet enkel professioneel uitstekend begeleid, maar hij zette me ook op het spoor van de zelfkennis.
Een geplaveid pad der wijsheid dat langs de wegen van de sport liep.
Leden van zijn dienst speelden af en toe een potje minivoetbal tegen ploegen van andere eenheden.
Soms een politie-oorlogje.
Roger was selectieheer, hij nam me op in zijn vaste kern. Ik trad aan en ik ging af, als een banale beginneling. Ik schaamde me. Geen nood, besloot Roger, hij wees me op mijn sterke punten. Volgens hem was ik eerder een geboren loper, geen begenadigd voetballer.
Dat betekende meteen de start van mijn atletiekcarrière.
Ik was vertrokken voor 25 jaar loopcompetitie, met dank aan die fikse duw op het juiste moment van een onbaatzuchtige adjudant.
De kunst van het positivisme. Ik had kunnen gekraakt worden als occasioneel falende voetballer, maar iemand schopte mij vooruit, zette mij op de looppiste die voor mij bestemd was. In ieder van ons zit het potentieel tot kwaliteit, maar eerst de negativiteit weren.
Als langeafstandsloper werd ik geen topper, ik brak niet door omdat ik er te laat aan begonnen was. Ik werd niettemin een behoorlijke middenmoter. Ik trainde echter wel als een vedette, met een gemiddelde van 100 kilometer per week. Ik pikte links en rechts een prijsje mee, maar ik investeerde onevenredig meer dan ik glorieerde.
Het was een verslavende manier van leven geworden, waarin ik me totaal had opgesloten. Ik woonde in mijn harnas van loper. Zonder er me bewust van te zijn had ik mijn identiteit verengd. Ik zat in dat smalle cocon van strakke sportman. Daarnaast was ik vader en politieofficier, én ik was getrouwd met een alleszins begripvolle vrouw.
Maar ik verloor soms de vat op de dingen. Ik zocht andere kick’s om me naast het zware loopleven te kunnen entertainen. Dat liep helemaal fout.
Mijn focus op de wedstrijdsport was zo eenzijdig geworden dat ik te weinig gezond verstand overhield om me te gedragen als een verantwoordelijke mens in de maatschappij. Ik liep met oogkleppen op, met faalangst om te presteren, denkend dat ik op die manier mezelf moest bewijzen.
Lopen was de goede sport voor mij, maar ik beoefende ze op de verkeerde manier. Het wedstrijdelement was er te veel aan, ik dacht verkeerdelijk dat ik moest scoren om mee te tellen in het leven. Mijn eigenwaarde liet ik bepalen door ijdelheid, wat gelijk stond aan zwakheid. Vandaar al die chaos in mijn kop, de stress en de excessen. Was ik maar een modale jogger gebleven.
Ik ontbeerde op dat vlak de wijze raad van een mentor zoals Roger Stockmans indertijd. Hij zag mij nog vaak voorbijsnellen (net niet kapot rennen) op het Provinciedomein in Kessel-lo. Hij riep me dikwijls iets na, maar ik had geen tijd voor een oude man op een houten bankje. Mijn hoofd zat vol prestatiedrang met dwaze chronotabellen en te behalen loopscores, ook met schema’s van vrouwen die ik wou veroveren. In één woord, het was de hel. Ik zat me op te peppen als een gek.
Ik was weliswaar de held van iedere training, dat wil zeggen de voorspelbare verliezer van vele wedstrijden.
Ik stond vaak aan de start met flanellen benen, ik liep slechts op drie vierde van mijn mogelijkheden.
De rest moest ik inleveren aan negatieve spanning, algehele verkramping, de track van kop tot teen.
Ik ging te rade bij een collega-loper, een afgestudeerde master in de psychologie. Ik gaf hem inkijk van mijn afwijking, mijn permanente probleem van gebrek aan rendement, het feit dat ik met zoveel druk liep, het beoogde succes niet oogstte, enzovoort. Hij was meteen solidair met mij, hij bekende dat hij kampte met… hetzelfde mankement. Tja, dat was armoe troef, de psychologie schoot niet alleen te kort om mijn profiel op te smukken maar ook in de zelfhulp. Onze wegen liepen uiteen.
Een andere kameraad raadde me aan om door te bijten, niet te veel te prakkezeren, verstand op nul, twijfels aan de kant, inzet op straf karakter. Een mens overwint uiteindelijk elke weerstand, ook de twijfels aan zichzelf. Kijk mij, zei hij, een minimum aan talent, maar toch een nationale subtopper. Dat klopte plusminus. Hij beweerde dat zijn stalen volharding de sleutel was voor zijn slagen. Hij kon als het moest door een betonnen muur lopen. Karakter maakt vrij!
Zijn vader hoorde onze conversatie aan, hij schudde met zijn hoofd. Rustig zei hij: beste zoon, dit is een misverstand, wat jij ten gronde mankeert is een… gefundeerd karakter, je hebt een fundamenteel gebrek aan zelfvertrouwen, daarom ga je in de sport zó te keer.
Pa was eigenlijk de familiale opponent, hij beklemtoonde de jacht op zekerheid van zijn zoon, een van nature erg… onzeker persoon. Door per se op blinde wilskracht te willen presteren, én dat te propageren als een ideaal, had mijn kameraad de onderliggende zwakheid van zijn karakter blootgelegd.
De kleppen vielen van mijn ogen. Verbijstering bij ons beiden, mijn maat besloot te zwijgen. Pa was de bescheiden wijze man. Zoon hing met haken en ogen aan mekaar. Daarom was hij mijn kameraad, in onze zwakke moraal.
Ook ik had een zoon, ik maakte er een sportman van. Ik leerde hem matig te zijn in zijn drang naar prestaties. Dat lukte aardig, hij wist dat ik in mijn eigen valkuilen was getrapt. Hij slaagde waar ik faalde. Hij heeft zeer relax menige eindmeet gehaald. Inclusief de ultieme.
Hij bleef rustig ademen tot het licht uitging.