Hardlopen is niet meteen een riskante bezigheid, maar mijn medisch sportdossier was niettemin dikker dan de classeur met mijn uitslagen. Dat lag eerder aan de aard van het loopdiertje: overtraining en te fragiele spieren. Toch maakte ik een paar hallucinante situaties mee, waarbij ik zelfs het leven had kunnen laten, gewoon door gedreven te rennen op mijn snel bewegende benen.
Ik werd soms belaagd door de elementen en het donker bleek ook niets steeds mijn bondgenoot. Ik schrijf er hieronder over, gelukkig dat ik al dat rappe geloop overleefd heb.
Ooit werkte ik een training af op de piste van het Sportkot in Leuven terwijl er een noodweer plaatsvond, het was windkracht 10 en de zotte regen striemde ongenadig als een wild gordijn dat mij bijna verblindde en optilde. Net toen ik dreigde helemaal weggeveegd te worden, zag ik een vreemd object op mij af komen vliegen, zwiepend en slingerend. Het was precies een onheilsprojectiel dat door een weerraket was afgeschoten om mij ongenadig te treffen.
Ik maakte in een overlevingsreflex een spastische bokkensprong en ik weet niet meer hoe, maar op een paar centimeters na werd ik niet getroffen door… het doel (van het voetbalveld naast de piste) dat gewoon was opgepikt door de woeste stormwind en op mij afgezonden als een gigantische kogel die mijn schone lopersbestaan wou torpederen.
Ik ontsnapte nipt. Ik ben daarna – bleek op mijn kam – naar huis gestrompeld, op flanellen benen.
Ik had weliswaar mijn training afgewerkt, maar als verlamde overlever.
Op diezelfde piste sloeg een paar jaar later de bliksem in. Een grillige vuurschicht die een dikke seconde kwaadaardig opvlamde en het loopvlak (tartan) haast in de fik zette. Het was een nooit gezien – maar gruwelijk mooi – flitsend schouwspel, quasi onmogelijk om exact na te vertellen, een sleutelscène uit een rauw-ruwe griezelfilm. Niemand zag het gebeuren, alle sporters waren binnengebleven, verstopten zich tegen deze flikkerende woede van de weerdemonen. Maar ik, de lokale fanatiekeling, was aanwezig bij deze korte onheilsstonde. Ik was blindelings lopend blijven doordrammen in mijn trainingsbezetenheid, ik had de vele bliksemsignalen amper waargenomen, soms vervaarlijk dicht bij mijn kop, maar ik voelde me onoverwinnelijk, een (imaginair) olympisch talent dat de elementen mocht tarten. Tot die éne verticale vuurpijl, alsof de grondaarde licht spuwde, een zigzaggende steekvlam, een withete winkelhaak die in brand stond. Pal daarachter: ik, uw reporter ter plaatse, verstijfd als een lijk.
Ik had die moordende bliksemtoorts recht in het gezicht gekeken, ik molenwiekte ter plekke van de schrik, en ik ben stilletjes afgedropen, gedaan met lopen voor die dag. De goden waren mij genadig geweest, ik had op enkele luttele millimeters van de dood mijn loopbeweging kunnen stopzetten. Gelukzak.
Bij momenten trainde ik niet enkel overdag, maar ook ’s nachts, als ik de slaap niet kon vatten omdat ik mijn wereldproblemen niet opgelost kreeg. Zo liep ik eens mijn vertraagde kilometers af te malen rond half vier in het pikkedonker op het Provinciedomein in Kessel-lo. Ik was vertwijfeld op zoek naar de slaap, als ochtendbeloning na gedane looparbeid. Het was een paardenremedie, met de oogkleppen op vechten tegen de zwaarte in mijn hoofd, met versluierde kopzorgen de duisternis in, verblindend vooruit.
Tot het stopte, plotsklaps, alsof ik geëlektrocuteerd was, neergestoken, door een instant reflex ter plaatse geparkeerd, met venijnige pijnsteken in mijn benen. Ik stond bangelijk aangeslagen en wezenloos uit het lood geklopt stokstijf stil. Wat bleek – na korte bezinning – ik was tegen een afsluiting aangelopen die dwars over de breedte van de baan was gespannen: een onverlichte pinnekensdraad. Missie mislukt, thuis wachtte geen slaap.
Het gebeurde ook dat ik de elementen en andere obstakels durfde tarten en puur op karakter alle weerstand kon overwinnen. Zo begaf ik me op de tweede kerst van het jaar 1986 op weg naar een loopwedstrijd in Sint-Pieters-Rode. Het was die dag niet minder dan noodweer (code donkerrood) in onze streek. Dat was meer dan een storm, dit leek op een Hagelandse orkaan, met onwezenlijk veel regen en windstoten die precies mensen wilden doden. De organisatoren van het evenement hadden besloten om de wedstrijd te annuleren, ze waren zelfs bereid om de voorziene natura-prijzen weg te schenken aan de zo weinig talrijk opgedaagde deelnemers, als troost voor de gedane moeite, als beloning voor onze verplaatsing door dat hondenweer. Maar met een paar enkelingen volhardde ik, wij wilden hoe dan ook starten, weer of geen weer, wij gingen ons wel door die muur van wind en regen heenslaan, al was het maar aan 10 per uur of nog minder. De organisatie zwichtte voor ons aandringen, met een 20-tal lopers namen we de start.
Ik herinnerde me achteraf niks van het verloop van de wedstrijd, het was alsof ik in trance had gelopen, één met de strijd van het lijden in dit onmogelijke gevecht om de elementen het zwijgen op te leggen. Ik was me ook van geen concurrentie bewust geweest, ik had geen andere lopers gezien, niemand naast of voor mij, achter mij misschien? Eén feit was zeker, ik bleek als eerste over de streep te zijn gekomen. Van kop tot teen versteven, met de bibber in de slappe benen, hevig klappertandend, ik kon aanvankelijk zelfs niet meer klappen. Maar bijna wenend, zo diep tevreden was ik. De symboliek van deze overwinning was niet te meten, wat een zinderende zege. Want dit was dag op dag net één jaar nadat ik was gestopt met alcohol drinken, een dwingende beslissing wegens periodieke overdaad en een mogelijks dreigende verslaving. Ik had mijn leven gezuiverd met het loopelixir, alcoholvrij doorgaan en gezond trainen was voortaan het motto van mijn verdere bestaan geworden. Geen donders, bliksems of noodweer, noch andere materiële obstakels hadden me bij dit opzet klein kunnen krijgen.
Toch was er één (wrang) schoonheidsfoutje: ik kwam die 26ste december 1986 thuis met de gebruikelijke ruiker bloemen voor de overwinnaar. Ik schonk het boeket uiteraard aan mijn toenmalige vrouw. Zij glimlachte eens, reageerde eerder flauw, maakte geen enkele allusie op dat voorbije – volkomen droog afgewerkte – jaar, in casu die schone metafoor van het hardlopen dat de alcohol vervangen had. Ik zweeg en likte mijn wonden, toch wat verbitterd. Zulke gemankeerde liefde kon geen leven lang blijven duren.
In mijn hoofd begon het langzamerhand bergaf te lopen. De rest is geschiedenis, zowel intriest als verheffend. Ik win nog steeds.