Voor de garagepoort van onze appartementsblok parkeren regelmatig autobestuurders van allochtone origine. Aan de overkant van de straat zijn er immers tal van uitheemse handelszaken gevestigd, zoals twee kappers, een halal slager en een exotische kruidenier. Uiteraard is het voor deze gekleurde klanten makkelijker om gratis langs onze kant te komen parkeren dan een betalend ticket te nemen aan de automaten langs de straatzijde van de Noord-Afrikaanse winkelbedrijvigheid. Maar, eerlijk is eerlijk, als ik – onhebbelijke als ik ben – deze mensen op hun overtreding van het verkeersreglement wijs, dan volgt er meestal positieve medewerking, zij verplaatsten dan vrij snel hun wagen. Tot zover geen probleem, tenzij dat het dweilen met de kraan open is en ik eigenlijk dagelijks terug aan de slag kan gaan als gepensioneerde maar niet meer gebrevetteerde politieman.
Maar één donkere jongen springt er wel uit, het is een boomlange Belgo-Soedanees.
Hij rijdt met een monsterbak van een auto, zo’n tank die precies klaar is om 1000 kilometer diep de Afrikaanse woestijn in te rijden. Kwam hij dan maar niet terug, hoop en fantaseer ik soms, want die kerel is zo extreem hardleers in zijn hardnekkige… vriendelijkheid en jovialiteit.
Hij parkeert ongeveer drie keer per week zijn oorlogsvoertuig (voor persoonlijk gebruik) pal voor onze garage-oprit, ik maak hem telkens weer duidelijk dat zoiets niet mag, wegens de geldende verkeersregels die wij in een democratische rechtstaat als België verplicht zijn om na te leven. Zelfs in het multiculturele Leuven (leg ik hem uit) wordt zulke wetgeving toegepast en moet er bij vaststelling door de politie een boete betaald worden. Dat vindt onze Soedanees – hij heet Slomo – hoogst vermakelijk, want dan zegt hij met zijn breedste glimlach dat ik hem niet versta, hij staat daar maar voor even, want hij moet snel een boodschap doen aan de overkant.
Ik antwoord dat het niettemin een overtreding is en dat hij de doorgang verspert voor bewoners van onze blok die binnen of buiten willen rijden. Daar snapt Slomo niks van, maar dat is toch geen probleem, vindt hij, dan komen ze mij toch gewoon roepen in de winkel waar ik me dan bevind en ik verzet meteen mijn auto. Op geen enkel moment wordt hij zenuwachtig tijdens zo’n gesprek, hij klopt me amicaal op de schouders en noemt me herhaaldelijk beste Omar, en ook: hoewist nog met uw schoon madam?
Jawel, hij kent alle truken van de foor en bovendien spreekt hij een vlekkeloos Nederlands, wegens geboren en getogen in ons land. Wat niet wegneemt dat hij, behalve in de perfecte beheersing van onze taal, een volbloed Afrikaan is, in gans zijn gemanipuleer van onze cultuur, zijn gemarchandeer met onze wetten en reglementen, zijn strakke onlogica waarmee hij het onmogelijke blijft verdedigen, zijn oeverloos gepalaver en gedoe om de simpelste zaken (voor ons) op hun kop te zetten. Hij begrijpt echt niet hoe ik zoiets niet kan verstaan, hij komt enkel maar om zijn boodschappen te doen, hij parkeert zijn wagen zo makkelijk mogelijk (lees: gratis en in overtreding) en wil hem daarbij nog meteen verplaatsen als dat nodig is, daar doet hij echt niet moeilijk over, hij wil nergens hinder zijn voor de mensen, verstaat gij dat niet kameraad Omar? Ik moet toch weten vanuit mijn vroegere job, vervolgt hij met al zijn Afrikaanse branie en bravoure, dat onze stadspolitie overal met de mensen in dialoog moet treden, om voor een beter onderling begrip en een optimale verstandhouding tussen de verschillende gemeenschappen te zorgen. Sluw en triomfantelijk concludeert Slomo: dat heb ik zelf gelezen in een brochure van uw en mijn stad, ons beider tolerante Leuven.
Oké, zeg ik, maar mag dan op zijn minst onze wetgeving toch gerespecteerd blijven? Vanzelfsprekend, geeft Slomo toe, hij roept het bijna uit van Afrikaans plezier, hij lacht uitbundig omdat wij volgens hem een schoon vergelijk hebben getroffen over de rassen heen, wit of blank of bruin of zwart, wat maakt het uit, ieder moet zijn commissies kunnen doen, de winkels moeten zo direct mogelijk toegankelijk zijn, zo dicht als het kan bij ieders auto, en besluit hij met Soedanese grootmoedigheid: doe nooit moeilijk als ge met uw wagen voor een garage staat, ge handelt dan uw boodschappen af, ge betaalt nog relax maar ge blijft niet naklappen, neen, dan verplaatst ge uw auto, en dat vlot systeem herhaalt ge de volgende keer. Waar gij u toch allemaal problemen over maakt, maatje Omar, tracht uw kop wat leger te maken en leeft zoals wij, ongegeneerd en tevreden.
Slomo is onverbeterlijk, ik geef het op, de multiculturaliteit heeft gewonnen in Leuven, zelfs het terrein van de correcte wettelijkheid hebben we moeten prijsgeven. Want we zien hier nog zelden politie om te verbaliseren, Slomo & zijn volgelingen die systematisch wild parkeren, vormen nog maar een klein vergrijp in vergelijking met de groeiende onveiligheid en het sluikstorten dat wel een nieuwe sport lijkt geworden te zijn. We moeten blijven bemiddelen, orakelt onze smalle burgervader Mister Mo, in conversatie treden en rond de tafel gaan zitten, praten is de oplossing, mekaar leren begrijpen en op de koffie of thee gaan bij de Marokkanen & compagnie.
Allemaal goed en wel, maar dan moet er om te beginnen wel dezelfde taal gesproken worden – Slomo, in zijn hoogst irritante nonchalance, is dan wel een rolmodel – graag in het eventueel gebroken maar toch schoon Vlaams en nog liever in een prille poging van wat een mooi Nederlands is. Ach, vergeet het maar beste stads- en landgenoten, onze taalstrijd is nu al verloren, het Engels heeft onze moedertaal reeds volledig overwoekerd, en dat is niet enkel de schuld van de migranten maar eerst en vooral van onze lakse Vlaamse elite, met woke dromen en rood-linkse fantasieën. De tijd is nabij dat wij ons volledig buiten onze eigen cultuur zullen parkeren bij plaatsgebrek binnen de historische zone van onze landelijke zeden en gewoonten, onze volkse regels en onze inlandse wetten. Erg!
Het is geen troost, maar ik weet zeker dat Slomo ons met veel plezier naar zijn verre woestijn wil vervoeren, om solo terug te komen, als baas in Afro-Belgenland.