Een man ligt in de wachtgang hij woont tijdelijk of levenslang in het grote ziekenhuis hij overdenkt zijn dagen hij kijkt naar de witte wapperjassen die overal komen en gaan hij capteert vanonder zijn dunne deken de kille temperatuur die uit de ingang van de operatiekamer knalt hij rilt niet hij is kalm bevangen door een rust die de toegang kan verschaffen naar de eeuwige speelvelden hij blijft nog even wakker met verse beelden van zijn mooie geliefde aan zijn bed hoe ze lacht hoe ze teder is hoe ze toch een tikkeltje onzeker kijkt als hij vertrekt voor een korte reis die ook naar de oneindigheid kan leiden ze neemt afscheid met haar schoonheid die hij meeneemt als de grootste troostprijs uit zijn leven die weelderigheid die sensuele sluier over haar lichaam dat een erotisch altaar is haar hart zijn toeverlaat waartegen te bidden en te wenen valt maar dat constant soelaas biedt als een weke en zwoele warmte die hem bij dag en bij nacht omvangt een mogelijks laatste keer denkt hij en werpt de doemgedachte lachend af als de groene grapjassen naderen
Spuitjes volgen bliksemsnel een klem door tere huid en weerloos vel geplet hij voelt geen pijn hij ziet bedrading langs infusen lopen terwijl hij luistert en gefluister hoort want dit komt goed meneer niet elke keer maar omdat ergens iemand een verdieping lager wacht op u dus gaan wij hoger mikken prikjes in uw hart dat duurt oneindig veel seconden tel maar meer minuten neer en bid wat af of anders biecht iets op en daag de statistieken uit u rolt hier straks weer buiten op een draagbaar bed dat ondanks lakens van lijkwit in niks een kist voorstelt zo wordt u trots voorspeld door ons doktorenkabinet met instrumenten van de nood bij dood
Hij heeft geen schrik hij ligt gerust hij ziet chirurgen met scalpel en mes ze snijden en ze duwen fijne ijzerdraadjes door zijn lijf een zachte prikkel haast een kriebel wat een tijdverdrijf voor hem hij leeft en is sereen hij telt zijn winst zijn zegening herziet relax de laatste jaren vol van vrede die zijn deel geworden is met dank aan alle blinde liefde na verdriet & dood & hoon & haat van zijn familie hij is groot aanwezig in dit potentieel geslagen uur het kan hem niet meer schelen wie kan hem nog deren ach ze waren met zovelen zonder grondige betekenis hij zweeft en streeft niet verder dan dit heden dat hem in zijn wezen vergezelt dus concludeert hij toch subliem onsterfelijk te zijn het inzicht van het exclusief moment hij ligt ontastbaar voor het aardse kwaad verdoofd hij pikt de diepste liefdesprikken op die zich herhalen hij bestaat voortaan in het hiernamaals van vandaag hij kan zo ongestorven blijven elke dood is een verleden en verlopen tijd hij is voor altijd fier aanwezig in zijn eigen eeuwigheid & straks ontvangt hem prachtig zijn godin