Ik had een collega bij de veiligheid op het Koninklijk Paleis die kon slapen onder de douche, relax in rechtstaande positie. Ik heb het nooit met eigen ogen gezien, maar ik wist het wel uit de eerste hand: van hemzelf. Als hij ‘s middags zijn stortbad ter opfrissing ging nemen, bleef hij één uur weg, de tijd voor een langgerokken natte siësta. Hij kon ook slapen terwijl ik tegen hem praatte, dat stelde ik zelf vast. Midden in een belangrijk dienstgesprek vielen zijn ogen langzaam dicht, zijn hoofd zakte met een korte knik op zijn borst. Uiteraard ging mijn informatie dan de mist in, niet zijn probleem, wel mijn frustratie.
Als hij naar het groot toilet moest, was hij voor extreem lange tijd onbereikbaar, dat deed hij meermaals per dag, tel uit je totale verlies, beste werkgever. Die laatste lag er niet wakker van, wat niet weet, niet deert. Maar mij hield het wel uit mijn slaap, betrokkene was bovendien mijn directe chef. Ik heb deze slaapimpasse van een baas bijna 15 jaar ondergaan, andere collega’s hadden er geen hinder van, ze vonden die man hoogst grappig. Als het tijd was voor de koffiepauze, was hij opeens wel fit en klaarwakker, het voorziene kwartier tweemaal daags rekte hij op tot minstens het driedubbele, dat waren zijn pure glorie- en piekmomenten. Om kort te gaan, die man veegde dik zijn kloten aan het werk, hij had nu éénmaal zijn hoge graad, ik was zijn erg actieve adjunct en de rest interesseerde hem geen bal. Ik mocht vrij mijn plan trekken. ’s Morgens kwam hij om te beginnen al een half uur te laat en de middagrust – volgens zijn brede interpretatie: van 12 tot 14 uur – betekende voor hem lekker douche-dutten en als hij wakker werd de gazet lezen of andere (werklustige) mensen ambeteren met huis-, tuin- en keukenprietpraat.
Tot hier mijn relaas – met beklag en aanklacht – over mijn zogezegde overste. Ons groot opperhoofd (de smalle kolonel) was perfect op de hoogte van deze misstoestand, maar stak geen poot uit om dit te verhinderen. Liever kwam hij zelf mee de show stelen met goeiekope imitaties over onze… Koning. Als een ware stand up comedian bracht hij graag een sarcastische persiflage over het publiekelijke gestuntel van het staatshoofd. Ik kon dan mijn ogen en oren niet geloven, dit was toch zoiets als vloeken in de kerk. Ik ben al lang geen monarchist meer, maar in die tijd en op die plek werden wij als royale werknemers toch op zijn minst verondersteld van solidair te zijn met het Koningshuis. Niet zo ons opperhoofd, ook niet mijn slapende baas, hun ethiek en hun deontologie hingen aan een fragiele elastiek.
Achteraf bekeken was ik zelf de grootste ezel. Ik had deze wantoestanden moeten aangeklaagd hebben bij de dignitarissen van het Paleis of aan de alarmbel getrokken hebben bij de top van de Rijkswacht en later de Federale Politie. Ik slikte alle kritiek echter in. Ik vrat mijn kas op en werd er tenslotte psychisch ziek van. Ik werkte te midden van paleismensen die openlijk hun republikeinse gezindheid propageerden en duidelijk profiteerden van een totaal gebrek aan toezicht of leiding. Het was echt een zottenkot waar ik werkte, zelfs proces-verbalen ten laste van leden van de Koninklijke Familie werden vrolijk verdonkermaand, fatsoen was er onbestaande. Ondertussen stelde ik vast hoe op de lagere echelons voorbeeldig werd gepresteerd, ik had dagelijks contact met erg gedienstige medewerkers die de basismissies van bewaking en veiligheid verrichtten, maar op ons commando rammelde het aan alle kanten, dat was een totaal profitariaat. Nog een laatste voorbeeld: een collega in een directiefunctie ging er prat op dat hij per week minstens één roman uitlas, tijdens de diensturen notabene. Er hing daar een sfeertje van pure gemakzucht, het was een abject geval van duur achteroverliggen ten laste van het land, in casu de staatskas.
Zoals gezegd had ik ook boter op mijn hoofd, want ik verbeet mijn irritaties en ik reageerde niet bij de instanties die dit hadden kunnen sanctioneren. Nu oordeel ik dat ik desnoods tot bij de minister van Binnenlandse Zaken had moeten stappen, en waarom niet: de Koning inlichten, of de Koningin? Als de hoogste chef van de veiligheid de spot drijft met de Opperste Baas op het Paleis, dan gaat er professioneel toch iets mis. Tussen dat publiekje lachte ik enkel wrang, goed beseffend: hier kloppen de dingen en situaties fundamenteel niet meer. Maar ik bougeerde niet, ik zweeg, ik had dus evenveel koningsbloed aan mijn handen als mijn slapende collega. Ik sliep evenzeer, wel met de onrust van de medeschuld.
Ik kijk na een paar decennia met meer mildheid terug op mijn nonchalante collega’s dan op mijn eigen passieve attitude van misbruiken vaststellen maar niet protesteren. De natuur heeft mijn laksheid ferm afgestraft, ik werd ernstig ziek en ging bijna kopje onder ten gevolge van mijn jarenlang overbelaste zenuwen. Het is finaal weer goed gekomen, maar ik moest eerst langs de grote poort van de dood passeren (exit mijn zoon), om daarna pas het licht te zien in de donkerste krochten van mezelf: ik ontdekte de weg naar assertiviteit en lef hebben in het leven. Dat werd zoveel later beloond met de grote liefde. Ik kende het geluk van een koningin te mogen huwen.