Het is ongeveer 20 jaar geleden dat ik op een vooravond compleet op de dool geraakte in Brussel. Ik was met de wagen op weg naar een locatie in Evere. Makkie dacht ik, vanuit Leuven is dat net vóór Schaarbeek, ik kon dus de hectiek van de grootstad ontwijken. Een GPS had ik nog niet, het stratenplan had ik min of meer uit het hoofd geleerd. En even rap weer vergeten, want ik reed al meteen verloren in Schaarbeek, waar ik niet had moeten passeren. Ik had een probleem.
En ik werd ook zenuwachtiger met de minuut, want ik moest echt wel op tijd zijn in Evere, ten laatste om 20 uur, daarna ging de deur dicht.
Ik moest goeiendag gaan zeggen aan Steve, mijn kameraad en collega. Hij lag daar te wachten, ’s anderendaags vertrok hij, op een verre reis.
Om kwart voor acht zag het er hopeloos uit, ik was op het grondgebied van Evere versukkeld, maar de brede boulevards waren als een labyrint. Ik zag niks dan mist, ik ging bijna wenen, van miserie. Ik wou Steve per se nog zien. Ik had opeens maar vijf minuten meer, zag ik op een torenklok. Ik gaf het op, ik boog het hoofd, ik vloekte zachtjes een eindeloze reeks godverdoemes. Mijn kop op het stuur, dikke tranen borrelden op, een waas voor mijn ogen.
Eén minuut voor acht, ik keek nog één keer op. Aan de overkant van de straat kwam een korte stoet naar buiten, allemaal bedroefde mensen.
Als laatste een kleine fragiele dame, sober maar koket in het zwart. Die herkende ik precies, het was de mama van Steve.
Als een leeuw op weg naar zijn prooi sprong ik uit mijn auto, richting van die uitgang van dat gebouw. De mama van Steve merkte mij op en week. Zij had mijn wanhoopspoging begrepen, ik wou nog net bij Steve geraken. Ik was als door een godsmirakel op de juiste plek gestrand. Ik stond pal aan de overkant geparkeerd van die laatste plaats van onze afspraak.
Daar lag mijn vriend Steve, stil en verkild, lijkbleek, met nog een kogel in zijn lijf. Die was diep vanbinnen blijven steken, overbodig om nog te verwijderen. Steve was meteen morsdood geweest. Een schot met zijn pistool, zijn dienstrevolver, dwars door de mond heen naar de diepere regionen. Omwille van zijn lief, het onbegrip, zijn verdriet om haar.
Dat was het trieste verhaal van Steve, knap en jong, net geen 30 jaar.
De week voordien had ik nog een lange babbel met hem gehad, in de tuinen van het Koninklijk Paleis. We hadden het over looptrainingen en hoe oefenschema’s te optimaliseren. Om scherper te staan, in de lange wedstrijden van dit korte leven. Wij geraakten het ongeveer eens, met wat plagerig gezwans, ik vroeg nog naar zijn knappe mama. Doe je haar de groeten, vroeg ik hem schalks, van haar vroegere bewonderaar. Hij knipoogde nog, dat was het laatste teken van zijn leven dat hij mij gaf.
Ik heb zijn mama daar dus teruggezien, nadat zij haar Steve in een zee van tranen omhelsd had, hartstochtelijk, kapot gereten van witheet leed om haar lieveling, haar aanbeden Steve.
Ik groette hem als allerlaatste, om klokslag acht, hij bleef monkellachen, voor altijd verstard onder dat witte laken. Ik heb hem slaap wel gewenst. Zijn finale was ingezet, de langste wedstrijd, met onbekende aankomst.
Het is een levenslang mysterie gebleven, hoe heb ik die weg naar Steve gevonden in Evere? Ik had het echt opgegeven, een lichte hysterie nabij. En toch stond ik er, net daar waar ik moest zijn. Had de dood mij uit de nood geholpen, was het misschien een mystieke joke van Steve geweest? Onbegrijpelijk waar en verbijsterend schoon, ondanks het grote drama.
Rond dat zelfgekozen heengaan van Steve zijn nog andere draden, zelfs raadsels gedrapeerd. Achteraf bleek zijn lief dat hem had afgewezen de dochter te zijn van mijn eertijdse buurmeisje in Baalrode (dat ik wel eens had omarmd en gekust). De papa van dat lief was dan weer de tweede echtgenoot van mijn buurvrouw Lola in Leuven. De nieuwe vriend van de mama van het lief was een nonkel van Laura, mijn oud-vriendin. Dat ganse mankelieke liefdesverhaal van Steve leek verweven met diverse connecties uit mijn hoogsteigen heden en verleden.
Steve had indirect en onbewust een intrigerend netwerk getrokken met vertakkingen naar mijn persoonlijk leven. Wij raakten mekaar zo vaak. Jaren voordien had ik zelfs zijn mama goed gekend, ze was de meest perfecte gazelle die ik ooit op een atletiekpiste heb zien rondlopen, genadeloos schoon voor het oog. Haar ranke lijf, haar lange en slanke benen, haar dansende boezem onder haar strakke bloesje, ze was waarlijk een engel van begeerte.
Ik was in die tijd een beginnend atleet en een onervaren prutser in de liefde. Wij spraken mekaar vrij frequent, maar ik werd nooit haar vrijer. Zij huppelde onbereikbaar voorop, was reeds gehuwd met een kunstenaar die haar vereeuwigde en verwende met zijn fijn penseel. Hun blozende baby heette Steve. Zo begon de gemeenschappelijke story, over levens die verlopen, wegen die zich verliezen, paden die weer gaan kruisen.
Ik ben knappe Steve blijven koesteren, zijn mooie mama sporadisch blijven ontmoeten. Het kan raar klinken, maar ik kon er vrede mee hebben. Steve had zich het recht op zijn dood genadeloos eigen gemaakt, met een kogel, op een verbijsterend directe manier. Zijn bewuste keuze. Ik had op de valreep afscheid van hem kunnen nemen, ik had hem de week voordien nog kunnen spreken. Ik onthield zijn gulle lach, noteerde nadien zijn gelaten en ontslapen blik. De dood was zijn laatste katalysator geweest, hij had zijn niet te verdragen verdriet opgelost met één verlossend schot. Ik gun hem graag de genade van zijn ultieme slaap, zijn eeuwige rust.
Ik vond het wel verschrikkelijk en onmenselijk voor zijn mama, de gazelle werd in de flank getroffen, haar hart onherstelbaar gekwetst. Zij liep verminkt verder, definitief op de dool in haar verloren leven. Dat waren haar woorden, keer op keer. Ik aanhoorde ze, deed een poging om haar te troosten en zweeg. Haar geliefde kunstenaar was ondertussen met de zuiderzon verdwenen. Op zoek naar wat warmte, radeloos om zijn zoon.
Onbegrijpelijk onrechtvaardig en totaal ondraaglijk leek mij het lijden van die getroffen mensen, vertwijfelde ouders die hun kind bleven zoeken, ook doorheen de ontrouw aan mekaar, helemaal het spoor bijster. Ik leed en leefde mee.
Zoveel jaar later verloor ik zelf mijn zoon. Vinnie was 36 jaar, de dood koos hém, niet omgekeerd, zoals bij Steve. Ik blijf hem eveneens zoeken, zelfs in de omgeving van Steve, waar niks dan gezondheid en sport de boventoon vierden. En hun beider lach, onvergetelijk die blijheid. Ach.
Het waren jonge mensen die heerlijk excelleerden, daarna explodeerden. De éne onverbiddelijk en plots, zelfgekozen. De andere, mijn enig kind, langzaam neergebliksemd door het lot.
Maar schone zonen, dat waren ze, alle twee. Ik vind ze hier en nu terug.