In onze straat kom ik dagelijks een oudere man tegen die voetje voor voetje over de stoep schuifelt. Zijn voorkomen is vrij groezelig en zijn kleren hangen armoedig als vodden rond zijn lijf, zijn ingevallen gezicht is als een asgrauw masker, maar soms ook paars-rood aangelopen. Met zijn beverige handen zoekt hij gewoonlijk vaste steun tegen de gevel, het lijkt steeds of hij elk moment kan omvallen. Op zijn betere dagen wandelt hij wankel met een stok, om de zoveel passen stopt hij dan, alsof hij telkens weer een steunpunt moet zoeken om de prik van zijn houten hulpmiddel in te planten. Toch kan deze stakker nog lachen en hij maakt zelfs graag een babbeltje, ik zal hem nooit ontwijken en zeker niet afwijzen, voor mij is hij kameraad Karel, een buurman die ik al bijna 25 jaar ken en van wie ik de aftakeling van nabij heb kunnen volgen. Nog even, vrees ik, en dan verdwijnt hij hier uit het straattafereel. Karel sleept zich naar zijn einde.
Mijn maatje kende een bewogen leven, hij heeft een turbulente carrière achter de rug als zware (voltijdse) alkoholieker. Tot aan de eeuwwisseling dronk hij minstens een bak bier (24 pinten) per dag, eten deed hij des te minder en roken des te meer: drie pakjes sigaretten per etmaal, dat waren 75 gifstokjes. Dus op zulk menu overleefde Karel, dat hield hij jaren aan een stuk vol, het kostte hem elke keer weer zijn verdiende maandloon, tot hij ook zijn vaste job verloor en daarna liet zijn vrouw hem zitten. Zelfs zijn eertijdse vrienden haakten af, want Karel was een destructieve man geworden voor iedereen uit zijn omgeving, wegens zijn permanente en soms agressieve dronkenschappen. Er ging geen dag meer voorbij dat hij niet ladderzat was, tot hij op straat belandde, als een afzichtelijke clochard die trachtte te overleven op goeiekope Cora-pils waarvoor hij de centjes bijeen bedelde.
Karel leek zo afgeleefd als een 100 jarige oud-strijder, vrouwen meden hem, mannen bekeken hem met afkeer, kinderen waren bang voor deze immer zatte vogelschrik. Zo heb ik hem leren kennen, als een vogel voor de kat, het was wachten op de dood.
We zijn 25 jaar later, maar Karel is nog altijd in leven, hij woont op een chique dakappartement en hij is getrouwd met een erg kokette en niet onknappe zwarte madam uit Congo. Wat zit er achter dit initieel intriest verhaal met al zijn ogenschijnlijke contradicties? Wel, op zekere dag werd Karel stiepelzat afgevoerd naar spoed, zijn leven hing aan een zijden draadje. Daar is Karel echter door het allerkleinste gaatje terug naar boven gekropen, hij zweerde plechtig dat het zijn finaalste zattemanschap was geweest en hij smeet ook meteen zijn laatste pakje sigaretten weg. Korte tijd later viel hem een erfenis in de schoot van een rijke nonkel, onder de vorm van een luxueus appartement, en rapper dan verwacht was hij weer gehuwd: met een zoveel jongere en nogal sexy negerin. Eind goed, al goed… nee, dat is het niet echt, want Karel is en blijft een verhakkeld ventje. Hij betaalt de zware tol van zijn eertijds liederlijk leven, zijn lichaam is als een oude kapel die op instorten staat. Het is zijn vrouw die hem momenteel rechthoudt, het gaat in dit geval om een onvervalst intercultureel huwelijk waarbij de zwarte de blanke ondersteunt, alhoewel wij uiteraard niet kunnen weten in hoeverre materiële zaken hierin een rol spelen.
Ik ben zo vrij om hier als gezonde man op te merken dat ik soms de honger (naar meer) in de ogen van Karel zijn donkere deerne waarneem, dan denk ik bij mezelf: hoeveel heeft die schone dame nodig om niet neen te zeggen tegen wie haar eventueel zou begeren? Tja, laat dat maar een raadsel blijven, het is op de eerste plaats slechts een mogelijk probleem voor de wankele Karel. Mijn occasionele praatkameraad wordt binnenkort 71 jaar, zijn potentie is waarschijnlijk al jaren naar de vaantjes, zijn libido was immers te vaak dronken. Nu redt hij zich wel, zogezegd, maar volgens zijn eigen woorden is hij toch een wandelende pillendoos geworden, die elk moment kan… ontploffen, dat is de enige explosie die nog kan volgen in zijn mankelieke lichaam. Karel heeft zich kantje boordje vooralsnog weten te redden in dit leven, maar uit het (intieme) bed klapt hij liever niet. Wel zie ik hem soms stiekem kijken naar mijn geliefde, op een van zijn betere momenten zei hij me ooit: da’s mooi gerief jong. Al bij al schrijnend, want zijn zwarte parel wacht thuis op een minimum aan saturatie. Ach Karel, wat een lijdensweg hebt ge u toch aangedaan, ge kunt zelfs uw rijpste vrucht niet meer plukken.
Wie blijkbaar wel nog goed van zijn gat geeft, is mijn gewezen loopcollega Polleke, hij is sinds kort op een frisse en fitte manier…
71 jaar geworden. Ik kwam hem onlangs tegen langs de Vaart in Leuven, hij werkte er gezwind een stevige trainingssessie af, ter voorbereiding op het Europees Kampioenschap Halve Marathon (21 km) voor veteranen. Terwijl ik even naast hem fietste, sprak ik spontaan mijn bewondering uit voor zijn erg relaxe maar toch vlotte manier van lopen. Hoe kon dit nog lukken op zulke toch wel gevorderde leeftijd? Ach, zei Polleke, ge moet u blijven soigneren hé, gezond leven en zeker geen gekke dingen gaan doen met pinten drinken of pillen slikken, en zoveel mogelijk… van bil blijven gaan, kameraad. Zo sloot hij onze mini conversatie af met een schalkse knipoog. Mateke Polleke is bijna 50 jaar getrouwd, met een schoon Vlaams vrouwke. Jawadde, houden zo, loopse man!