Ik dacht dat die man een ware doodsmak maakte, zo geschrokken was ik toen plots een fietser langs achter naast mij neerknalde. Zo brutaal als ik het hier neerpen, zo bruusk en onverwacht was het voorval. Het gebeurde op een stralende zondagnamiddag, langs de Leuvense Vaart, zelfs het water schrok van de kracht waarmee het slachtoffer tegen de grond terecht kwam. Er trokken plotse rimpels door het kanaal, de boten verschoten en hielden zich in, er spatte vocht en nat op, wat was dat verschieten.

Ik was dus rustig bezig geweest aan een ontspannen tochtje, komende van Mechelen, langs de Vaartweg. Ik fietste de laatste kilometers in, het Leuvense jachthaventje was binnen bereik, de veilige thuishaven lonkte. Ik dacht aan mijn geliefde en wat er de rest van de dag nog te versieren viel, wat de avond en de nacht zou brengen, carpe noctem, pluk de nacht, ik reed met mijn kop vol fantasieën rond. Toch was ik geconcentreerd, ik hield de ogen strak op het wegdek, ik kende hier het gevaar van de speedpedelecs en andere elektrisch opgefokte monsters die zich heden op twee wielen voortbewegen aan moordsnelheden. Ik kende perfect mijn plaats op de baan, steeds aan de uiterst rechtse zijkant blijven was mijn motto, zo kon ik best de vervaarlijke tegenliggers ontwijken die als in splijtende motorraces op oorlogswielen kwamen aangevlogen. Bijna was ik ongedeerd thuisgeraakt, dat zal ook die man achter mij gedacht hebben. Helaas.

Eigenlijk had ik niks gezien van de aanleiding tot het zware fietsaccident dat pal in mijn nabijheid plaatsvond. Ik heb de onbekende en gehelmde kerel enkel horen schreeuwen en dan net naast mij zien neersmakken, het was eerder neerglijden, met vel en been hard op de straatstenen langs het water terechtkomen. Hij schoof en schuurde vele meters door over het beton. Ondertussen riep hij voor zijn leven, terwijl het vuur van de pijn door zijn lijf schoot. Een ijselijke scène. Opeens lag hij stil, niks bewoog nog aan die man, zijn ogen staarden de grote leegte in. Ik zag overal bloed, zijn verkrampte lichaam kleurde rood en paars. Hier had ik een slecht gevoel bij, zonder nadenken pakte ik mijn smartphone en belde de noodcentrale, we waren op luttele afstand van Gasthuisberg en spoed.

Er stopten nog omstaanders, ook een jong koppel op de koersfiets, zij waren de directe ooggetuigen geweest. De man had gebeld opdat de voorligger zou uitwijken naar rechts, die had dat meteen gedaan, had zich correct laten voorbijsteken en was dan direct terug opgeschoven naar het midden van het wegdek… waar de vrouw van het paar kwam aangereden, en knal, daar schoot het latere slachtoffer van zijn pedalen en dan verder omhoog, over zijn fiets heen, net niet het water in, maar keihard tegen de straatstenen, om dan meters verder over de ongenadige baan door te glijden, tot zijn knieën, dijen en onderbenen gedeeltelijk werden opengereten. Een ijzingwekkend en hels tafereel, waarvan ik alleen de verbijsterende finale had gezien, net naast mij kwam de man tot stilstand. Leefde hij nog?

Samen met het jonge koppel, dat rechtstreeks betrokken was, heb ik trachten in te praten op die sukkelaar, en gelukkig, hij deed twee seconden zijn ogen open. Wij stelden hem een paar voorzichtige vragen, om hem bij bewustzijn te houden, dat lukte halvelings. Hij wist niet wat er gebeurd was, wel dat hij op weg was naar Leuven, waar hij woonde, alleen, we moesten dus geen familie verwittigen. Zijn naam kon hij ons niet zeggen, evenmin zijn adres, de dag van de week hield hij voor zaterdag en de maand was hem onbekend. Opeens vertoonde hij wel een oerkracht, hij wou kost wat kost opstaan, wat onmogelijk en zeker onverantwoord was, wij hielden hem zachtjes in bedwang. Ik kan mis zijn, maar die man leek me een goede mens, hij gedroeg zich zelfs schuldbewust, hij excuseerde zich in onbeholpen bewoordingen. Ik vroeg hem of hij pijn had, hij schudde beverig zijn hoofd, al zijn ledematen trilden, ik denk dat hij verging van niet te harden lichamelijk leed en lasten, maar hij was kranig, op dit randvlak van wat haast zijn dood was geweest. Toen kwam de ambulance aan en lieten wij hem over aan het urgentieteam. Ik zag enkel nog dat hij van kop tot teen gespalkt werd, zijn hoofd en borstkas werden klemgezet in een soort harnas, zijn benen werden zacht maar strak in een aangepast gootverband gelegd, hij kreeg bedrading overal, een acuut infuus en andere medisch spectaculaire hulpvoorzieningen.

Verwonderlijk was dat de man niet meteen werd afgevoerd. In zoverre ik kon opmaken werd er overleg gepleegd (van op afstand) met de spoeddienst van Gasthuisberg. Ik dacht te merken dan men de eerste beelden van het slachtoffer digitaal doorzond en zo reeds een voorlopige diagnose stelde. Was dit ter noodzakelijke preventie om tijdens het transport niks verkeerd te laten lopen?
In ieder geval, mijn oneindig respect voor wat onze gespecialiseerde hulpdiensten aan noodzorg kunnen verlenen, onze westerse geneeskunde is toch het schitterendste voorbeeld van wat een extreem hoge vorm van beschaving kan voortbrengen, dat is het resultaat van onze vrijheid in zovele domeinen. Laten we vooral niet te bescheiden zijn als het er op aankomt om ons cultuurmodel te verdedigen. In noodgevallen valt onze frank wat rapper.

Terwijl ik ondanks de heftigheid van het voorval toch min of meer gerustgesteld was, overdacht ik of de man achteraf nog zou kunnen gecontacteerd worden, had hij misschien toch een vrouw, zou het hem kunnen helpen als hij zijn waarschijnlijke black-out zou opgehelderd zien, voor een deel door mij. Kon dat, mocht dat? Spijtig voor mij, mogelijks ook voor hem, ik besefte dat men zijn identiteitsgegevens niet aan mij ging meedelen. Daar speelde immers de wet van de privacy.

Ongeveer vijftien jaar geleden deed mijn gewezen vriendin Maggy een mislukte zelfmoordpoging. Het was in die zin gelukt dat haar normale leven inderdaad beëindigd werd, ze was verminkt voor de rest van haar dagen, zowel mentaal als lichamelijk, plat gezegd: perte totale. Ik heb haar niettemin nog meer dan twee jaar wekelijks bezocht in de instelling waar ze verbleef, haar levenslange verbanningsoord. Maar op zekere dag was ze er niet meer, volgens de karige info van de hoofdverpleger was ze onverwacht overgeplaatst naar een andere plek, op vraag van haar directe familie. Omdat Maggie en ik niet gehuwd waren, werd ik op papier als een vreemde voor haar beschouwd, men wou me niet meedelen wat haar nieuwe verblijfplaats was. Hier speelde diezelfde wet van de privacy, onverbiddelijk, meedogenloos en onmenselijk. Moge Maggy het mij in haar dromerig waak- en slaapbestaan niet kwalijk genomen hebben, ik moest het hoofd buigen voor de wet.

Toch ga ik de hoop niet opgeven – in verband met het slachtoffer aan de Vaart – dat ik hem ooit nog eens op het lijf ga lopen, bij ons beider leven en welzijn. In mijn actuele herinnering is hij nu al een gedupeerde die recht heeft op een eerlijke rehabilitatie, ik zou graag met hem kennismaken. Misschien langs deze weg, ik geef mijn privacy bereidwillig prijs. Hij leek me iemand die op een gezonde manier gulzig in de wereld stond, wat niet kon gezegd worden van de arme Maggy, zij smakte vrijwillig neer, verdronk in haar eigen water. Ze kreeg op de valreep nog wat hulp, die niet volledig gebaat heeft. Beter was dat alles gefaald had. Voor haar.