Tot in de late jaren ’60 werd er nog veel gevochten in mijn geboortedorp Baalrode, vooral mannen stelden zich op als kemphanen. Als ze een glas te veel op hadden – dat was vanaf 10 pinten – dan kregen ze losse handjes en klopten ze voor het vertier en het plezier op hun cafékameraden. Daar werd toen niet veel spel over gemaakt, gebroken glazen en gehavende inboedels werden vergoed, open wonden groeiden weer dicht, breuken werden gespalkt of ingeplaasterd, en daarna pintelierde men rustig verder. Een dronken mens moet immers zijn bezigheid hebben, ledigheid is het oorkussen des duivels, zo predikte onze pastoor en hij kapte een groot glas jenever in één teug naar binnen. God zag dat het goed was en liet begaan in Baalrode, mannen werden immers als haantjes geboren en dat laat zijn sporen na: gezichtsverlies was uit den boze, dus vecht het maar uit venten.
Soms was er een variante op deze gecultiveerde barbarij, dan werden de echte hanen ingezet, men organiseerde pure dierengevechten, wat weliswaar reeds verboden was door de Belgische wetgever sinds… 1867, maar bijna 100 jaar later was nog niemand in Baalrode daarvan op de hoogte, het naleven van regels en wetten was geen erkende gewoonte bij ons. Zo kwam het dat ik als klein manneke, aan de hand van een grote nonkel, nog vaak naar die gewelddadige hanenkampen ben gaan kijken. Het was alsof die hanen eerst aan de speed hadden gezeten – ik sluit nu niet uit dat ze amfetamines kregen – hun natuurlijke sporen waren letterlijk aangelengd met vlijmscherpe mesjes en zo hakten en sneden ze in mekaars kam en kop. Ik hoor het ijselijke gekrijs nog en zie het bloed nog in het rond spatten, veren werden uitgerukt tot op het blote vel, het gevecht was meedogenloos, het ging onverbiddelijk door tot een van de beestjes dood viel, maar voor de omstaanders was dit een spel, waar bovendien nog zwaar op gegokt werd. Eigenaars van een prijshaan hadden een dikke bijverdienste, de kweek van een vechtsoort was een lokale bezigheid van de hoogste importantie. Van heinde en verre kwamen de wrede dierenliefhebbers naar Baalrode afgezakt… waarin een klein dorp toch groot kon zijn. Maar ook de plaatselijke Rijkswacht kende de weg naar deze clandestiene hanengevechten, meer dan één keer heb ik het samen met mijn nonk op een lopen moeten zetten, want werkelijk alles werd dan in beslag genomen en zowel de menselijke als de dierlijke deelnemers werden opgepakt. Hoe verborgen de strijdarena’s ook werden georganiseerd, meer en meer werd men op heterdaad betrapt, want wat geschiedde: er was iedere keer weer verraad in het spel, want… de dames thuis belden naar de gendarmen, ze wilden hun mannen er weghouden, niet zozeer van het gruwelijk schouwspel – dat inderdaad dieronterend was – maar van het smossen met geld, het voorspelbare verlies bij het gokken, want er werd uiteraard gefoefeld en gesjoemeld van jewelste, er was zelfs een Baalrodense maffia achter de schermen aan het werk. Meer dan de massale inzet van kwartjes, centiemen en franken ging het om een pak bankbriefjes die er verspeeld werden bij de… banque russe, bankroesj in het Baalrodens. Daarmee verloren meerdere spelers een gans week- of zelfs maandloon, de vrouwen op het thuisfront zagen het met lede ogen aan. Niemand durfde dit indertijd toegeven, maar dikwijls ging het om een echte verslaving, er werd met hopen geld gesmeten als mannen in de gewelddadige ban geraakten van de dierenagressie die ze zagen, het beest in de mens werd wakker, de primitieve instincten kwamen naar boven, de moraal ontspoorde totaal en de pastoor schonk zelfs vergiffenis in de biechtstoel voor de zondaar die platzak was. Iemand die gepluimd was geweest bij de gokinzetten op de banque russe kon thuis slechts melden dat er een paar dagen op water en droog brood zaten aan te komen. Deze malafide organisatie was zelfs zo straf dat er ook echte bankdirecteurs waren, ik ken zo nog een paar namen, die gasten vergaarden ganse spaarpotten van verslaafde gokkers. Ik ga de benaming van de maffiafirma nu even verbasteren, maar een bepaalde koffiemarchand maakte reclame met een slogan zoals “Toetenel, voor de beste bonen en poeders”, het was winstgevende marchandise, maar zijn officieuze directiefunctie bij de bankroesj bracht hem minstens het tienvoudige op. Maar geen dag in de bak gezeten, dus onschuldig, vonniste zijn vrouw haar man.
Ik heb niet anders geweten dan dat ze in het naburige Becquevoort van besmuikt tot uitbundig lachten met die ouwelijke beestensporten die in Baalrode werden onderhouden. Maar in een eerder stuk verhaalde ik u reeds over gestoorde seks met de jonge varkens in Becquevoort, ik zag de foto’s en ik was toen niet zat, walgelijk was nog te zacht uitgedrukt. Maar in die nabije gemeente hingen ze niet enkel het zwijn maar ook het kieken uit, letterlijk dan, op de achterkoer – naast het pissijn en het gemak – van een razend populair café. Ook daar werd zwaar geld ingezet, de gokpartij bestond er in om trachten te voorspellen wanneer de spartelende kip de genadesteek ging krijgen. Ik schets u even het tafereel: een nog levend kieken hing met haar vastgebonden poten ondersteboven aan een koord, op ongeveer twintig meter stonden de (ingeschreven en betalende) deelnemers, om beurten mochten ze een hakbijl hanteren die aan een lang en strak touw was vastgemaakt, dan kwam het erop aan om goed te mikken en de bijl te laten wegslingeren richting kip, bij voorkeur naar de smalle nek, want een treffer op die zwakke plek betekende meestal het beestige einde, harde kerfsneden in de buik konden de doodstrijd enkel nodeloos rekken. Voor de gruwelijkheid van dit gebeuren bestaan er eigenlijk geen woorden, maar ik stond er ooit als kleine knaap bij en ik keek er verschrikt en met ontzetting naar, een nachtmerrie die… weliswaar veel centen opbracht voor de cafébaas en waar de Rijkswacht blijkbaar iets minder jacht op maakte. De directeur van de bankroesj was immers een haantje de voorste, hij hield het bij gevechten met kemphanen die zoveel meer opbrachten.
Het hanenvechten stamde nog van bij de Romeinen (2000 jaar geleden!), waaruit blijkt dat ze niet altijd zelf de krijgshaftigste gladiatoren waren, maar hun primair sadisme via de dieren botvierden. Ik kan me niet herinneren dat ik nog een mensenras van Romeinse origine in Baalrode heb gekend (alhoewel, de Toetenels…), maar deze bestiale traditie moet blijkbaar stevig verankerd zijn geweest in onze gemeente: dankzij een paar meedogenloze geldwolven overleefde dit wrede “entertainment” er tot begin jaren ’70. Ik deel in de schande, ik heb er tot na mijn plechtige communie naar gekeken. Ik ben er wel beschaamd over, maar toch: zo waren de tijden toen, vrij ongevoelig, het volk leefde nog meer in de natuur en pikte die overlevingswetten op, men vocht letterlijk mee, soms indirect via de hoogst bedenkelijke “sport” van de kemphanen. Maar het bestaan was een strijd, bij het lijden stond men minder stil, pijn was relatief en zeker niet verkeerd of verboden voor de sterksten onder de dieren. Maar ook de zwaksten moesten er aan geloven, zie de snijdende en slachtende hakbijl voor de opgehangen kippen in Becquevoort. Tot in het mottig gat van een moddervarken ging de animale afgang van het volk – om toch even bij stil te staan – we zijn niet veel meer dan vijftig jaar later.
Als mensen zijn wij misschien de ontaarde familie van de dieren.