In de nasleep van ons stuk over de lotgevallen van Jolieke en Juliaan https://nathanjuda.be/vervoeringontvoering-13-oktober/ vernam ik van de twee hoofdrolspelers nog wat nare anekdotes. Het leven van deze getergde mensen loopt uiteraard verder, met horten en met stoten, met momenteel meer diepte- dan hoogtepunten, maar voor hen beiden zeker met een niet aflatende inzet om er het beste van te maken, in de eerste plaats voor henzelf: geen kopje onder gaan ten gevolge van de zotste stoot van hun zoon uit zijn reeds zo turbulente leven. Dat gaat lukken, zeggen zij beiden unisono, blindelings eensgezind en met de kracht van onderlinge liefde. Hun kennissenkring verneemt met mondjesmaat dit noodlottig verhaal, leest hier soms mee en geeft meestal steun. Jolieke en Juliaan beseffen dat dit een ontzettend moeilijke materie is, want wat te zeggen over een zwaar gehandicapt (maar meerderjarig) kind dat plots opstapt, alle familiale en sociale voorzieningen achter zich laat en met het verstand op nul achter een Zwitserse dikke diva aanholt. Dan opent zich opeens de afgrond, voor alle betrokkenen. Buitenstaanders trachten zich in te leven, reacties van mensen zijn in even grote mate begripvol als onwennig, in de stem van het gewone volk klinkt doorgaans wat compassie. Enkelingen die een trapje hoger staan op de maatschappelijke ladder, laten zich betrappen op lichte vormen van nonchalance, onder hen een paar dokters, hoogst verwonderlijk toch. Hieronder geef ik een drietal straffe staaltjes weer…

Jolieke gaat op consulatie bij haar huisarts, voor een routine aangelegenheid, zoiets als een periodieke gezondheidscheck en de vraag om een paar voorschriften. De arts is zoals steeds zeer medewerkzaam, hij luistert en hij knikt, hij wikt en weegt medisch.
Hij schrijft zonder problemen het nodige voor, maar veel spreken is er niet bij, zijn communicatie is karig, de woorden haperen. De man is van Aziatische origine, zijn beheersing van het Nederlands is quasi vlekkeloos maar hij klinkt helemaal niet vlot, alsof hij tegen zijn zin praat. Is hij soms verlegen omdat er een mooie vrouw voor hem zit, geeft hem dat kriebels aan zijn gat of spanningen in zijn keel die hem een spontane taal beletten te hanteren? Jolieke voelt zijn gêne aan, zijn ongemak in de omgang met haar. De arts wil onhandig het gesprek afronden en zegt nog gewoon pro forma “voor de rest alles oké zeker?”. Even weegt de stilte in zijn kabinet, loodzwaar en donker van verstomming, maar dan riposteert Jolieke: “”Neen, mijn zwaar autistische en verstandelijk gehandicapte zoon is recent gevlucht naar het buitenland”. De dokter kijkt even op, blijkbaar niet verrast, laat staan verbijsterd, en niet in de minste mate empathisch. Zijn repliek is gortdroog, ongemeen kort, afgemeten zakelijk, kil en taalkundig leeg : “ik wens u het beste, mevrouw”. De prijs is betaald, de deur klapt dicht, de arts heeft zijn beroepstechnische plicht gedaan… maar met zijn menselijk gevoel compleet uitgeschakeld, het medeleven op het vriespunt.
Zij hoort hem nog zeggen: “de volgende alstublieft”.

Juliaan ontmoet zijn oude kameraad Carl op het Sportkot in Leuven, iemand met wie hij graag bijpraat. Het onderwerp is meestal sport, want zijn maatje zit zowel praktisch als theoretisch in het vak. Carl is een gewezen triatleet die indertijd tot de nationale subtop behoorde, hij liet zich eerder kenmerken door zijn extreem spartaanse karakter dan door zijn natuurlijke aanleg, hij werd wel eens de Flandrien van zijn discipline genoemd. Na zijn actieve sporterscarrière bekwaamde hij zich verder in het para-medisch werk op dat vlak, hij werd als doctor inspanningsfysiologie een begenadigd onderzoeker en een prima trainer voor aankomend talent. Juliaan liet Jolieke graag kennismaken met Carl, toch een man met het hart op de juiste plaats en toevallig zelfs bijna een naaste buurman van zoon Barry toen deze geïnstalleerd werd in zijn “paleizeke”, zijn splinternieuwe studio in Heverlee.  Juliaan en Jolieke begonnen om de zoveel tijd af te spreken met Carl, ze lieten zelfs “conditietests” doen bij hem. Wat opviel bij Carl waren zowel zijn jovialiteit en warmhartigheid als zijn soberheid en bescheidenheid. Zijn lichte vorm van verlegenheid en zijn zware drang naar perfectionisme namen ze er maar bij, hij was alleszins een beschaafde jongen op alle gebied. Hij leek hen de geschikte man om occasioneel een goeie babbel mee te hebben, de sympathie bleek wederzijds te zijn. Tot Juliaan onlangs Carl tegenkwam en hem het hallucinante verhaal vertelde van Barry. De reactie van Carl was een… onnozel lachje, hij geraakte niet uit zijn woorden en sloot snel af met: “toch nog veel succes ermee”. Kon het zijn dat de horror-story van Juliaan niet in het kraam van kameraad Carl’s perfectie paste, kregen we hier te maken met de angsthaas die op de vlucht slaat voor het onbekende?

Naar vaste jaarlijkse traditie gaan Jolieke en Juliaan langs bij de cardioloog, het betreft een vrouwelijke arts met wie ze ondertussen een vertrouwelijke band hebben opgebouwd. De hartendame voert haar werk zo omslachtig uit dat zij het dubbele van haar tijd voor hen uittrekt. Noch Jolieke noch Juliaan hebben hierom gevraagd, maar zij ondergaan rustig het grondige werk van deze dokter, opwinding is slecht voor het hart, dus zitten zij er geduldig bij tot alle protocollen zijn doorlopen. De einddiagnose klinkt ook altijd hoopvol: hun beider hart klopt nog steeds voor mekaar, daar betaalt een mens graag een hoge prijs voor. Doorgaan met die liefdeshandel, concluderen zij allebei, een tandje bijsteken mag zelfs, nergens is er dreiging van een interne code rood, maar zij zwijgen wijselijk over die dichtbije externe calamiteit: het geval Barry. Zij zijn de onverschilligheid van de huisarts nog niet vergeten. De actuele dokter lacht plichtsmatig blij en innerlijk opgelucht (de klus zit erop!), maar heeft nog één laatste vraag: “loopt alles voor de rest naar wens”. Hier waren ze niet op voorzien, maar eerlijk als ze zijn, zeggen ze tegelijkertijd: “neen”. Jolieke brengt dan in een notendop het relaas van hun zoon. De arts van het hart verstart en zegt dan “aha”. Verder bedenkt zij niks, zij herschikt nog wat papieren, sluit haar computer af en staat recht, dat verstaan zij perfect: u mag gaan. Zij wenst hen een “prettige dag”. Echt waar.

Dit is bikkelharde realiteit, uit het onvervalste rauwe leven gegrepen. Ik heb dit waarheidsgetrouw – volgens de letterlijke versie van Jolieke en Juliaan tegenover mij – opgeschreven. De lezers mogen hierover nu oordelen, of hun eigen dokter raadplegen, het hart en het geweten laten controleren. Men zegt dat wie zonder zonde is de eerste steen mag werpen, misschien heb ik hier wel zelf gezondigd door mijn onbeheerste schrijverij… Toch deed ik het zonder spijt, vlijmscherp voor de harteloosheid van artsen & co.