Ik heb in mijn geboortedorp Baalrode veel mannen gekend die hun vrouw bedrogen, maar het was niet verboden, noch volgens de maatschappelijke orde, noch volgens de toenertijd oppermachtige katholieke kerk. Overspel dat ongezien gebeurde, kon door de beugel, het was gewoon een zwoele kwestie van de warme katjes in het donker te knijpen. Soms werden die begeerde en snorrende katjes zelf hete poesjes en gingen zij op zoek naar een dekkensklare kater.

Zo heb ik het geval geweten van rosse Odile, ze was getrouwd met zotte Mon, een volkse man die meer zat dan nuchter was, hij kreeg al sinds zijn 40ste geen beweging meer in zijn klokkenspel, zijn klepel hing er slap bij. Daarom zocht Odile op zekere dag wat vlugge bevrediging bij haar jonge overbuurman Gust, 22 jaar en zo bronstig als een wilde stier op speed. Dat was daar rap beklonken, wel wat aan de luidruchtige kant, de klokken hebben die dag muziek gespeeld voor het ganse dorp, met wellustige klanken, precies of er opeens feest was in de gemeente. Dat klopt, want Odile was nog eens in de zevende hemel geweest, en Gust had goesting in nog ne keer… totdat die knettergekke Mon bij hen kwam binnengestormd, hij was gealarmeerd door zijn maten in het café, en zwalpend op een zwaar dronken golf van alcohol en losgeslagen adrenaline heeft hij zijn Odile ter plekke bont en blauw geslagen, hij heeft haar vervolgens in hare blote over straat gejaagd en hun eigen huis binnengestampt- en geklopt, daarbij haar weke delen niet sparend. Vervolgens heeft hij zijn jachtgeweer gepakt en wou hij de vogelaar Gust gaan afmaken… maar net op dat moment stopte de combi van de gendarmerie en werd hij opgepakt. Odile heeft bij mijn weten geen enkele scheve schaats meer gereden, Gust is verhuisd om de onkuisheid daar te ontwijken en Mon dronk mateloos door, zijn naam was gezuiverd.
De ordelijke rust was weergekeerd in onze landelijke gemeente, een locatie waar de mensen vaak overleefden met barbaarse zeden. Men wou immers de kerk in het midden houden en de vrouwen liefst aan de haard, ondertussen vonkte en vlamde de brand der lusten voort in hun niet te blussen schoot.

Zeer uitzonderlijk kon het ook anders verlopen. Dat bewijst het geval van de rondborstige Josée-Marie die aanhield met Ali Saïd Mohammed, een knappe Marokkaan die was blijven plakken in Baalrode omdat hij daar vrij dicht bij het doplokaal kon wonen. Maar Ali was een fanatieke langslaper en hij miste al eens een keer de ochtendlijke stempelbeurt, het viel zelfs zo vaak voor dat hij op den duur van den dop werd afgezwierd. Dat was in die tijd een nationale primeur, het heeft in alle Vlaamse gazetten gestaan, “ons systeem van de werkloosheidsuitkering wankelt”, schreef de socialistische pers, de syndicale verontwaardiging te lande was groot.
Ali had echter één grote troost: toen hij noodgedwongen moest verhuizen naar een naburig dorp, waar hij een kamer kon huren pal boven het dopkantoor, is Josée-Marie mee vertrokken met hem, zij liet haar man Stonne alleen achter met hun dochtertje Rosalie (die toen effe mijn lief was). Ik weet van Rosalie dat haar pa instant voor twee weken zijn commerce – een velowinkel – heeft dichtgedaan, hij is gewoon gelijk een levende dode op een stoel in den hof gaan zitten, “alsof hij voorgoed een plant wou worden”, zei Rosalie mij als ik met haar in het grote (vrije) ouderlijke bed mocht liggen. Onze vrijerij op die plek heeft niet zo lang geduurd, want na een paar weken stond Josée-Marie terug aan de deur bij hare Stonne. De bedrogen echtgenoot vernam het verhaal van de gewelddadige Ali, een moslim met losse handjes, en hij sloot Josée-Marie met haar warme tietenwinkel terug in zijn armen, alle rancune was hem vreemd. Zijn fietsenzaak floreerde opeens als nooit te voren, alle dorpse mannen en jongens wilden opeens naar Stonne zijn mooi weergekeerde vrouw komen kijken, ze dachten dat er een vacature openstond. Maar Josée-Marie ging voortaan elke morgen naar de mis, ze wou haar katholieke God bidden om vergeving voor de bevrediging die ze had gezocht bij een kolerieke Arabische dopper. Ze verachtte voortaan de macho-islam en ze aanbad haar christelijke Stonne, een voorbeeld van mededogen voor iedereen. Ook Rosalie vergaf mij omdat ik afhaakte bij haar. Het was een nieuw samengesteld gezin op zedelijk vlak.

Als het regent in Baalrode, dan druppelt het in Becquevoort, het is een lokaal gezegde dat vooral op seksueel vlak gebezigd wordt. Ten bewijze het geval van mijn kozijn Jules, een crème van een vent die gelukkig gehuwd was met zijn Marleen, een toch wel wat wulpse deerne die uit het Gentse afkomstig was. In onze tijd is het nu overal geweten dat mensen uit Gent behept zijn met ongezond linkse en ontaarde woke gedachten. Zoveel jaar geleden hadden Gentenaren eigenlijk een geaardheid zoals wij, behalve – achteraf bekeken toch – die dekselse Marleen, opeens bleek dat die van seks meer dan haar hobby had gemaakt, het leek op een verslaving als het ware. Dat bekende neef Jules me toch: hij kon haar onmogelijk volgen in bed, hoe graag hij haar ook zag (en dat was zeker wederzijds). Dus hun relatie was min of meer uit balans geraakt, hij kwam niet meer klaar met haar, zij smeekte en schreeuwde steeds om meer. Tja, daar wist de pastoor ook geen raad op, hij was zelf al jarenlang uitgevogeld en mocht de ontrouw tussen man en vrouw ook niet aanmoedigen, tenzij dat zoiets proper kon geregeld worden binnen de familie, wat denkt gij daarvan, vroeg hij mij toen ik eens bij hem te biechten ging. Ik dankte voor het aanbod, want Marleen was mijn type niet, ik gaf daarna aan Jules wel de naam op van mijn kameraad Jimmy, die binnen de kortste keren langskwam met zijn groot gerief, om Marleen gepast te dienen. Maar dat is finaal verkeerd afgelopen, Jimmy vond het zo plezant met zijn nieuwe erotische “speeltje” dat hij haar voor het gemak meenam naar zijn eigen huis. Jules zat even perplex, ik was aangeslagen want een soort mededader. Toch is het uiteindelijk geen drama geworden, Jules herstelde zich zeer snel, hij sprak kort na het vertrek van zijn schone geliefde op onvoorstelbaar vergevingsgezinde manier volgende woorden uit tegen mij: ik red me wel, Marleen is niet echt weg, ze is nog steeds bij mij, want ze woont in mijn hart, dat is blijvend, dat geldt voor altijd. Daar was ik zwaar van onder de indruk, Jules leek haast gelukkig, en dat is hij zo meer dan tien jaar gebleven. Ik hoorde ondertussen dat Marleen bij Jimmy was weggelopen, zij zocht haar heil (= haar geil) bij een hele hoop ander seksvolk, allemaal bronstige mannen die uiteindelijk toch te kort schoten om haar dat onoverzichtelijk aantal climaxen te bezorgen. Tot op de dag dat haar orgastische drang afnam, dat zij tijd had om dieper na te denken: wat nu met mijn geluk na de lusten? U kan het al raden, zij klopte weer aan bij mijn neef Jules, die haar zonder één enkele vraag om uitleg of excuus, zonder enige kritiek of zelfs mogelijke verwijten weer in zijn huis opnam. Het was meer dan een decennium later geworden, Jules hervatte op normale wijze zijn huwelijk met Marleen. Tegen mij sprak hij deze wijze woorden: echte liefde bezwijkt niet, zelfs niet als er een tijdje van het rechte pad wordt afgeweken, want Marleen is weer bij mij terecht, terwijl ze eigenlijk niet weggeweest is. Een waar gebeurd verhaal, ik word er zelf nog ademloos stil van, en het beurt u misschien allemaal op, want bedenk toch: een breuk of een afscheid, tijdelijk of definitief, stopt de ware liefde niet, ook de harde dood krijgt die zachte kracht niet kapot.