Sommige scheepjes gaan zolang te water tot ze zinken. Ik heb er zo drie gekend, heel persoonlijk, van erg dichtbij. Ik maakte namelijk twee jaar deel uit van het commando van de Scheepvaartpolitie. Mijn bazen daar waren The Three Gees (de drie G’s): namelijk MG, SG en PG, ze moesten voor mekaar niet onderdoen in gefoefel en gesjoemel. Dat had ik nog nooit meegemaakt in mijn carrière, ik kwam van het Koninklijk Paleis en daar heerste toch een cultuur die haaks stond op zaken die het daglicht niet mochten zien, het werk verliep er ook niet steeds vlekkeloos, maar we waren er koorknaapjes in vergelijking met de primaire potentaten en zelfs barbaarse bazen van de nieuwe dienst waarin ik was terechtgekomen, het was meer dan troebel vaarwater.
Ik heb de malversaties en strapatsen die werden uitgehaald bij de Scheepvaartpolitie al eens in een eerder stuk aangehaald.
Maar omdat ik er nog altijd in hoge mate verbolgen over ben, breng ik toch nog even onderstaande compilatie:
MG was als opperhoofd de wandelende nonchalance, hij kwam en ging op het werk zoals het hem paste, opdrachten van hogerhand – aan hem persoonlijk gericht – delegeerde hij meteen naar beneden, werkvergaderingen met sectiechefs verliepen steevast vanaf 12 tot 16 uur in restaurants en bestonden minstens uit drie gangen, aperitief en pousse-café nog niet meegeteld. Zijn te verrekenen dienstprestaties waren zo flexibel dat hij er (zogezegd) het zicht op verloor en gemakshalve het saldo ver naar boven afronde, dus haalde hij steeds de volle buit aan overuren en vooral nacht- en weekendprestaties binnen, hij was de laatste om correct te zijn in het noteren van zijn effectief geleverde werktijd maar de eerste om aan de kassa te passeren. Hij heeft mij meer dan één keer willen compromiteren bij zijn laakbare praktijken, maar ik hield de boot af, hij vaarde in te wankel water, ik heb hem zelfs op zekere dag gezegd: MG, ooit haalt gij nog de voorpagina van de kranten met uw constant imoreel gedrag. Toen ik een paar maanden weg was bij die piratenbarak van de Scheepvaartpolitie, las ik op een ochtend op het eerste blad van mijn gazet: hoofdcommissaris MG betrapt op dronken rijden achter het stuur. Hij had een aanrijding gehad op de openbare weg en had nog rap van plaats willen wisselen met zijn echtgenote die naast hem zat, maar de aangereden partij was zo slim geweest om dit te… filmen. Reslutaat: terstond mutatie voor MG, hij was meteen opperbaas af en mocht bang uitkijken naar een strafzaak, gevolgd door een tuchtonderzoek nadien. De afloop interesserde mij niet meer, MG was immers verzwolgen in het kolkend water van bedrog dat steeds aan zijn lijf en zeden had gekleefd.
SG was de tweede dwaze opperkop, hij werd de opvolger van MG maar vloog even vlug terug buiten, dat was geen verrassing want SG leed aan een getormenteerd karakter, hij kreeg om de haverklap onbeheersbare aanvallen van woede, dan riep en tierde en vloekte hij dat horen en zien verging, hij was chronisch coleriek. Dat sprak ook uit zijn dwarse lichaamstaal: een constant boze blik, paarsrood aangelopen gezicht en een erg toxische manier van spreken. Hij hanteerde een tactiek van communiceren die geënt was op intentionele kwaadsprekerij, op intriges en onmin (met onzin) verwekken op de werkvloer, hij prefereerde verdeelheid bij de directie en zelfs onder het personeel, het was zijn specifiek zieke strategie om zelf te heersen. SG is tot definitieve ontploffing gekomen eens hij de grote chef was, het was precies alsof hij een complot tegen zichzelf had gesmeed, hij explodeerde zich weg naar de… Luchtvaartpolitie. Ik hoop dat hij daar zo hoog is opgestegen dat hij niet meer teruggekeerd is op de begane grond, een terrein dat hem toch al vreemd was. Ik wik en weeg mijn woorden niet, de ware biotoop van die zotte man was… de psychiatrie.
PG was de nummer drie in bevel, over hem kan ik kort zijn, zijn grootste ambitie was om een onvervalste macho te worden, maar helaas, hij had zijn onmiskenbare nietigheid tegen, zijn uiterlijk van perfect geslaagde schlemiel speelde hem parten. Niettemin bleef hij aan overacting doen door taferelen op te voeren waarin hij de held van zijn eigen natte dromen vertolkte, hij vertelde mij zonder blozen over zijn gevechten en veldslagen aan het hoofd van “onze vloot”: de Scheepvaartpolitie was zijn uitverkozen terrein om de kapitein van zijn eigen Rijk der Wateren te zijn. De werkelijkheid was zoveel banaler, hij was een omhooggevallen volkse jongen die door een misverstand van politieke “rode lopers” toch nog commissaris was geworden, hij ergerde ons mateloos door zijn infantiele bluffersgedrag. Ik heb één keer slaande ruzie gehad met die man: op zekere dag was ik het kotsbeu dat hij weer eens achter mijn rug misbruik had gemaakt van mijn computer, want omdat ik volgens het dienstrooster gewoonlijk een dik uur na hem toekwam op het werk, had hij voor de zoveelste keer… het kruiswoordraadsel van een krant digitaal op mijn scherm ingevuld, zo liet hij zelf geen sporen na en lag het misbruik van werkmateriaal bij mij. PG was zowel een banale engerd als een ergerlijke lafaard.
Het zal u niet verwonderen dat er niet lang na mijn vertrek bij de Scheepvaartpolitie een grondige doorlichting van die afdeling heeft plaatsgevonden, er vielen ook koppen bij het lager personeel, dat vaak uit puur eigenbelang in de kaart speelde van de malafide bazen (die eigenlijk stuk voor stuk “sociopathen” waren). Ik hoorde dat deze dienst na de grote sanering meer dan voorbeeldig is gaan functionneren. Maar toch blijf ik het ongelooflijk vinden dat die driekoppige hoofddirectie daar jarenlang zo lelijk heeft kunnen huishouden, en waar ik in dat verband niet heb over uitgewijd: politieke spelletjes en voorspraak van bepaalde partijen, inclusief de ongezonde inmenging van een rood syndicaat, maar ook: hier en daar een mannetje van… de vrijmetselarij, jawel.
Iemand die bovenstaande mistoestanden eveneens met lede ogen aanzag, was mijn goeie collega Martine, ze was een leeftijdsgenoot van mij en we waren bovendien van dezelfde streek afkomstig. Ons stevig onderling contact was steeds een opsteker om het daar kunnen vol te houden tussen al dat onbetrouwbaar volk. Dagelijks hielden wij een amicaal praatje, op luttele minuten konden wij ons hart luchten tegen over mekaar terwijl de bazen bij manier van spreken met hun benen op tafel lagen, de ene dutte al langer in dan de andere. Maar Martine had één groot probleem, ze ging ’s avonds zo graag op stap, en dan… dronk ze mateloos veel alcohol, het waren slechts witte wijntjes, maar dan in aantallen die ze achteraf zelf niet kon tellen, het stopte meestal niet bij twee flessen (bekende ze mij, toch wat beschaamd). Om kort te gaan, ik beschouwde Martine als een op zijn minst sociaal alcoholiste. De averij die ze aanrichtte op haar lijf werd nog verergerd door het pakje (zware) sigaretten dat ze er dagelijks doorjoeg. Ik had Martine nog als jong meisje gekend in de dancings van onze regio en daar had ik enkel woorden van bewondering voor over: ze was bloedmooi. Toen ik haar later tegenkwam bij de Scheepvaartpolitie was ze al tamelijk afgeleefd, ze sleepte zich elke voormiddag doorheen telkens weer een verse kater, eigenlijk kon ze op het werk enkel standhouden door haar natuurlijke hoogbegaafdheid. Het was een vrouw voor wie ik altijd het nodige respect ben blijven behouden, alhoewel ik haar tergende afgang zag, een pijnlijke vaststelling. Ik wist ook van haar privé-situatie thuis: ze was een boerendochter, met zwaar gehandicapte zus en ouders die dat allemaal niet meer konden beredderen, Martine moest meer dan een handje toesteken en dronk zich daarvoor de nodige moed in, een hopeloze onderneming. We verloren mekaar haast compleet uit het oog nadat ik het gore rovershol van de Scheepvaartploitie had verlaten. Tot zeer onlangs, ik vernam het laatste nieuws aangaande mijn lieve collega uit dat bijna vergeten verleden, wat ik hoorde kwam over als een harde klap, een mokerslag: Martine verbleef in een rusthuis, ze zat er tussen de jong en oud dementerden, ze moest zelf continu verzorgd worden, want ze geraakte niet meer uit haar rolstoel, omdat haar beide benen… geamputeerd waren, de rest van haar lichaam was ook aangetast, de drank en de nicotine hadden onverbiddelijk hun sloperswerk verricht. Dat had ze echt niet verdiend, maar toch heeft ze altijd geweten dat haar destructieve levensstijl de nodige bedreiging voor haar gezondheid inhield, zo openhartig was ze wel geweest tegenover mij, en tegenover haar vriend, want die had ze wel, zelfs jarenlang, maar dan clandestien, want haar lief (Kareltje) was pastoor in een naburige parochie. Het was ook met deze geestelijke man dat ze jarenlang vele flessen “geestrijke” drank had geledigd. Ach Martine, zo ben je dan tenslotte toch ook uit de boot gevallen, je had de kwade vaarbazen kunnen overleven maar niet je eigen naargeestige demonen, je quasi totale vernietiging vond uiteindelijk meedogenloos plaats.
Voor mezelf bedenk ik dan: hoe ben ik zonder permanente persoonlijke schade aan al die mottige ellende kunnen ontsnappen? Misschien kwam het omdat er op mijn pad een reddende engel (v) was neergedaaald, ik ben haar daar eeuwig dankbaar voor.
Ik blijf haar uiteraard trouw want ze is mijn unieke en superlieve vrouw geworden.