Er was een periode in mijn leven dat ik effenaf dood wou. Niet omdat ik ongelukkig was, en nog minder omwille van depressiviteit. Ik wou gewoon niet meer leven omdat ik de zin van dat leven niet inzag. Ik was tegelijkertijd zelfs vrij content, want ik was een gedreven en niet onsuccesvol sportman, ik had een goeie appetijt in bed en mijn carrière liep formeel gesproken zeer naar behoren.
Ik mocht echt niet klagen, dat deed ik niet, maar ik isoleerde mezelf, ik vereenzaamde langzaam, ik verkoos alleen te zijn, altijd, overal.
Aan mijn collega’s had ik geen spontane gesprekspartners, mijn vrouw was een prima mama voor mijn zoon, maar geen geschikte eega, er was geen spatje chemie tussen ons, noch liefdesvonken, alleen maar interessante seks.
Dus ik raakte op de dool, verloor de weg, en vaak ook het rechte pad.
Ik kwam in de verkeerde bedden terecht, snoof druppeltjes pep en verdoofde me ’s nachts met hoge dosissen slaappillen. Ik slikte ze als snoepjes, tijdens de dag liep ik met glazige blik, op aangekocht adrenaline-geluk, wonderolie van bij de apotheker. Mijn bestaan bestond uit uppers en downers, de sport begon te slabakken, erotiek werd een losbandig gesmos, ik zocht constant naar een roes om de tergende zinloosheid weg te dringen, mijn nihilisme te verdrinken.
Ondertussen functioneerde ik officieel zoals het moest. Ik deed mijn werk als een perfecte klerk, speelde het pietje-precies, ik gaf geen kick over mijn miserabele ik. Maar ik teerde verder weg, mijn binnenkant gleed af naar een donkere hel, mijn buitenkant leek tevreden. Ik was extreem schizofreen.
Mijn favoriete fantasie uit die tijd was: op de grond gaan liggen en me gelukzalig in de dood laten zakken. Het leven uit me weg laten lopen, geen weerstand bieden, niet spreken, niet eten, niet drinken, niet lachen. Gewoon wezenloos zijn, in de laagste horizontale spreidstand blijven, passief het einde afwachten.
Toegegeven, ik was niet echt origineel, ik speelde met een gepikt idee. Het doemconcept kwam uit een iconisch boek, Catcher on the rye, van J.D. Salinger. Het hoofdpersonage, de verwarde puber Holder Caulfield, kijkt op een ziekelijk-cynische manier naar de wereld, de zin van het bestaan ontgaat hem helemaal, hij wil dat leven laten wegvloeien uit zijn lichaam, pijnloos, illusieloos, hij wil zich langzaam overgeven aan de vrede van de dood. Ware er niet zijn kleine zusje geweest. Er geschiedde een kinderlijke tussenkomst.
Holder Caulfield komt tot de ontdekking dat hij echt niet gelukkig moét zijn, en zelfs niet ongelukkig (wat hij eigenlijk ook niet is, vgl. mijn initiële ik). Hij beseft opeens, op glasheldere wijze, dat hij er voor dat kleine meisje moet zijn, hij moet haar leiden, helpen, redden, beschermen etc.
En dan voert schrijver Salinger de schitterende metafoor op van het korenveld waarin de kinderen spelen, aan de rand van dat veld is een onzichtbare afgrond. De jongen Holder wordt dan de vanger in het koren, hij behoedt de kindjes voor de ondergang, hij waakt erover dat ze geen fatale sprong kunnen maken.
Meteen ontdekt hij de diepere zin van zijn leven: hij heeft een taak, die toegespitst is op de anderen, de weerloze mensen, de kwetsbaren, hij is een permanente redder. Een witte ridder.
Het is willens nillens zijn verdomde plicht.
Het boek staat al decennia op de doemlijsten aller tijden, terwijl het eigenlijk een bijbeltje is. Het zegt zoveel als: steek uw nek uit, hef uw eigen leed op, streef naar iets buiten uzelf, genees de wereld.
Ik kom op een andere plek nog wel terug om te vertellen hoe het met mezelf vergaan is, maar ik liet het leven dus niet uit mijn lijf lopen, ik blijf ook nu nog voortdurend bestaan. En graag. Ondanks het wrede vertrek van Vinnie. Ondanks het verdriet om zijn kinderen die ik bijna niet mag bijstaan, want er staan lelijke wetten in de weg, en hemeltergende bezwaren. Er zijn erg bepalende mensen die me de weg doorheen het graan niet gunnen. Op duur betaald advies van hun advocaat.
Mijn reddingsoperatie is geretardeerd, uitgesteld tot later. Ik waak hier in mijn constante taalwerk, ik schrijf en blijf alert. Bereid om beiden op te vangen, bij gebrek aan een vader.
J.D. Salinger heeft mij door en door bepaald, ik heb een voorbeeld genomen aan Holder Caulfield. De jonge misantroop zag het licht in het recht op geluk bij kinderen, hij trok het koren in, klaar om elke kwetsbaarheid snel te corrigeren, accuraat en altruïstisch, hij werd van mislukte zelfmoordenaar een ware kindersoldaat.
Ook ik bleef ooit in leven, voor een kind, dat was Vinnie, zoals ik nu eveneens mooi volhard. Ik wil er staan voor zijn twee kleine meisjes, als ze dichterbij komen, langs de rand van het moeilijke pad, het loopt langs een afgrond, en de zelfkant van hun mama.
Ik vind wat nu volgt helemaal niet uit, het is geen geforceerde epiloog. Mijn lieve dode zoon was geen fanatieke lezer, hij was eerder een blije speler in het niet-literaire veld van het leven. En toch heeft hij The catcher meerdere keren gelezen, op aanraden van zijn vader, dat ben ik dus, nog steeds. Vinnie las het als scholier omdat hij me een tip vroeg voor een boekbespreking. Dat was meteen flink raak bij hem, hij las het beklijvende bijbeltje in het Nederlands, Frans en Engels. Een meertalige trilogie voor hem, als een soort heilige drievuldigheid voor het occasionele puberleed.
Ik wil me niet uitspreken over de invloed van dit iconische boek op de jonge Vinnie, hoe hij er eventueel verder mee omging in zijn volwassen leven. Maar feit is, Vinnie was wel een keigoede papa. Hij was permanent op post, met wakend oog aan het bedreigend ravijn. Hij voorvoelde elke val, hield zijn kindjes steevast aan de warme vaderhand. Hij was constant klaar om ieder potentieel gevaar te trotseren, niets of niemand mocht zijn kleine meisjes belagen.
Maar het heeft dus niet mogen zijn, hij werd weggeschreven uit de rest van het verhaal. Zijn meisjes moeten het doen met een boek, misschien naast The Catcher ook deze kleine anekdotes, hetgeen ik hier noteer. Ik wil ze letterlijk opvangen, mijn armen wijd gespreid. Ik ben de papa van hun papa, ik vertegenwoordig Vinnie, ik open het weerbarstige graan en ik leg een begaanbare weg aan, een pad van levenslange liefde.
Mijn zoon is helaas verzwolgen door een storm. Ik waak voort. Graag.