Tweemaal per week fiets ik van Leest naar Leuven, als een soort volksmobiele ambassadeur (mijn zelfbedachte titulatuur) tussen de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant. Niemand merkt dat beweeglijke welzijnswerk op, behalve mijn geliefde. Zij pompt ook mijn banden op en zorgt voor wat proviand onderweg. Ik moet goed eten van haar, bevorderlijk voor het fietsen en het presteren in de liefde, toch een favoriet huiselijk thema.
Ik steek dus graag een boke bij. Ik trap, en ik hap navenant, voor een nobel doel.
Een man moet soms serieus uit zijn kot komen voor de sensuele zeden, waar ook de ultieme wereldvrede mee gediend is. Zo bezie ik dat introspectief terwijl ik fiets.
Ik was onlangs met deze uitleg bezig tegen mezelf, ergens ter hoogte van Hombeek, net voor de Plaisancebrug in Mechelen, toen een bulldozer op twee wielen mij voorbijstak. Ik zag de brede rug van een goedgeklede beer die niettemin een mens moest zijn, want hij reed snedig op een elektrische snorfiets. Vóór het water van de Vaart smeet hij alles dicht, waardoor ik ook zwaar in de remmen moest. Ik zag weliswaar geen steek achter dat gevaarte in zijn nette pak. De opgehaalde brug was een opluchting, misschien tijd voor een praatje met wat bleek een liberale man te zijn. Het was onze regionale minister van Samenleving, zoals de lokale Bart Somers zich graag laat aanspreken. Tja, ik hield wel even mijn kak in, want kan en mag je zo’n edelachtbare zijdelings benaderen in zijn vrije tijdsbedrijf.
Hij keek ook bijzonder ernstig, om niet te zeggen zen, recht voor zich uit. Het was van een niveau dat ik echt niet kon halen, mijn respect voor zijn hoog verheven gedachten. Die kerel zat daar hard te werken aan de maatschappij en hoe bijvoorbeeld die Maghrebijnse heks, Shame El Kouwekiwi of zoiets, terug naar buiten te werken. In het water smijten dacht ik als kleine barbaar, maar plots gromde Somers en hij keek scheel en net niet vijandig naar mij.
Ik verschrompelde een beetje. Op een velo zonder elektriek was ik per definitie de mindere.
Hij demarreerde weg en ik had direct spijt van mijn antipolitieke surplace. Sorry Bartje. Die mens heeft ook goeie kanten, zoals naar het schijnt een mooie blonde vrouw, net zoals ik. Dat schept een band tussen mannen. Wij halen alles uit onze ijdele kast om de wij-zij-tegenstellingen te ondermijnen, zoals hij zelf mediageniek en schermgeil aangeeft op televisie. Ik onderschrijf graag zijn programma, als het mij past.
Van de elektronische bobo’s schakel ik terug naar het gewone volk op de eerder sobere velo. Want ik kom op elke rit een schone zonderling tegen. Het is een jongen van mijn leeftijd, een klein eind in de zestig, maar met de vervaagde looks van een teenager die al decennia lang zijn verjaardag is vergeten. Ik ken hem als de Trage Trapper, de man die als in een soort yoga de pedalen bespeelt, langzaam en bedachtzaam, maar gestaag in zijn trage vooruitgang.
Hij maalt elke ochtend zijn kilometers af, als in een plechtig ritueel. Hij mompelt in het voorbijglijden tegen de honden (met hun baasjes op wandel) en monkelt naar de meisjeskonten (achterop de brommers van hun jongens). Hij lijkt van steen, maar beweegt de wereld met zijn blik die op oneindige verwondering staat. Zijn zegen rust op ons.
Het is een ingetogen mens zonder merk of naam, die als een missionaris door de straten fietst.
Ik zie hem tweemaal per week, ik voel hoe zijn blik de mijne kruist. Het is de cyclistische Jezus Christus van Mechelen, die de ronde van de mensen doet, op zoek naar restjes zonde en onkuisheid in het volksverkeer. Ik buig als eerste voor die man. Wat een eerbare meneer, in zijn proper bevlekte trui, met de rode reclame voor dak- en andere caritatieve werken. Ik doe mijn klak af voor die onbekende weldoener, de mobiele toeziender op ons wedervaren langs de Vaart, en andere watertjes waarin wij zwemmen, net niet kopje onder gaan met onze drama’tjes en dagelijkse verhalen van verdriet en liefde.
De Trage Trapper is een stadsgenoot van Bart Somers. Hij zet zijn totale onooglijkheid in tegen het media-geniale talent en het professionele showgehalte van onze minister. Het ene is het andere waard. De dolende man op zijn vintage velo is als Ahasverus, de eeuwig wandelende Jood die een plek om thuis te komen vraagt aan de afwezige wereld. Een plaats om eindelijk zijn fiets veilig te parkeren, misschien in de Vip-garage van onze minister van Samenleving.
Volgende keer spreek ik onze stadskompaan Somers aan, ik zal hem vragen om meer oog te hebben voor onze reguliere behoeftigen uit de buurt. Het zijn zoekenden die rondjes draaien omheen steeds dezelfde blok. Ze zijn hier steevast geboren en getogen, maar verloren gereden op de niet zo fraaie weg naar erkenning. Toch doen zij overal de groeten van de vrede, met hun weerkerend verzoek om twee keer niks. Ze zijn niet lastig, ze spreken niet, ze kijken enkel; en ze staren met holle ogen naar het stomme antwoord van de voortrazende aardbewoners. Ze begrijpen geen snars van deze maatschappij. Ze zijn zelfs niet kwaad, want totaal onwetend van zo’n Bart Somers, een politieke bolleboos die hen voorbijfietst, stijf van zijn eigen opgefokte elektriciteit. De roddel wil dat zijn zadelprotten ook niet stinken.
Zit ik hier soms in mijn fantasie ongelooflijk door te drammen over al die flamboyante fietsers, een mindere en een minister? Misschien is de eerste een vrijgelaten crimineel, de tweede een apostel van de vrede. Niks is wat het lijkt in deze wereld. Maar mijn gedachten zijn vrij, zij schrijven aan één stuk door zulke gedichten. Ik pedaleer rustig voort.
Ik heb het dik naar mijn zin. Ik herschik de dingen en ik verzin mijn geluk… tot ik tegen een boom rij, in mijn ongelijk.
Niet alleen als schrijver maar ook al portrettist heb je blijkbaar pijlen heel wat op je boog, Omer. Netjes gedaan.
Van harte dank Frans!
Voor je info, ik schrijf de teksten, Nathalie (mijn vrouw) tekent en schildert.
Nathan Juda staat voor ons beiden, het is een co-auteursnaam.
Wij groeten je,
Nathalie & Omer