Ik heb hier onlangs het portret van ons ma neergepend. Ik geef toe, het was vrij ongenadig. Maar of het ook onterecht was? Ik sta er nog steeds achter. Maar niettemin, toch tijd voor een kleine correctie. Ik was gisteren nog bij haar, weer en wind getrotseerd, helemaal doorregend, maar mijn fiets kent de weg en mijn verstand roept op karakter: stoempen tot bij ons moeder!
En dan kom ik binnen, gelijk een vogelschrik, en zegt ze: nat? Ja ma, kloddernat. Ook een goeiendag. Maar geen natte klapzoen, daar doen we niet aan. Wat me meteen opvalt, als de laatste regentraan uit mijn ogen is opgedroogd, tikkeltje wrevel weggeveegd: ma ziet bleek, beetje grauw zelfs.
Ik maak in mijn hoofd direct de foute associatie met de kern van haar wezen. Haar asgrauwe geaardheid. Niet doen zoon! Hanteer, en als het niet anders kan, acteer je respect.
Ik vraag naar haar gezondheid, uiteraard. Het gaat wel, zegt ze, terwijl haar ogen afdwalen. Ik ken die lichaamstaal, dat is haar staat van afwezigheid.
En ik zie ook dat het asgrauwe wel degelijk dik op haar gezicht ligt. Wat haar niet belet om ondertussen te spreken, de gekende clichés. Ik geeuw, maar toch, iets in haar intrigeert me vandaag. Ik volg het rusteloze spel van haar handen, ze wriemelt met de benen, en ik merk eens te meer op: die vrouw heeft nauwelijks rimpels. Ik wens me zelf deze staat van lichamelijke genade toe. Jong van body oud worden. Leve de lenige liefde! Niet echt de gepaste associatie hier bij mijn moeder. Dat lijf van haar houdt fantastisch stand, maar haar liefdespotentieel bleek een doodgeboren kind.
En dan toch deze retorische bedenking: mijn vader, schitterend zinnelijke man, die lag met zo’n moordwijf (sorry ma, complimentje) in bed, waar bleef die anders met zijn handen dan aan al die weelderigheid van vormen, die borsten, billen, aangeboden of niet, kon hij haar droge lusten met zijn wulpsheid de baas? Als er een God van de erotiek bestaat, dan hoop ik dat hij onze pa die muziek gegund heeft. Terwijl moeder Maria langzaam ontdooide, tot in de laatste plooi.
Wat schrijf ik hier foute dingen, het hoort niet, maar ik zoek ook maar een bezigheid terwijl ons ma in de stereotiepe potten roert, haar vage monoloog opvoert. En toch dat ongezonde in haar teint vandaag. Om helemaal incorrect te zijn: het is het enige wat hier de dag kleurt. Zij lijkt haar klassieke monotonie te overstijgen met iets wat misschien een ziekte aankondigt. Gezien haar leeftijd (haast 91) ook niet verwonderlijk. Maar voor Maria, de persoon, is dit hoogst ongewoon.
Zo ken ik haar niet. Gewoonlijk valt ze samen met een soort saaie doodsheid. Nu verleent het bleke haar wat leven. Het houdt me bezig, in hoge mate, meer nog, ik ben bezorgd. Diep vanuit mijn onderbuik sluipt de schrik naar boven, kruipt hier iets naar zijn einde, toch?
Ik zet alles plots van me af. Sta op. De vertoning stopt. Ons ma klapt dicht. We zijn weer voor drie dagen uitgesproken. Ik geef mezelf applaus. En dan geschiedt er een mirakel. Ze trekt een schuif open en daar haalt ze drie kraaknet gestreken hemdjes uit, knalwitte Marcellekes, zij zegt ‘onderlijfkes’, een zoveel mooier woord. Ze waren ook van een mooie man, hebben een goddelijk gezond lichaam bedekt, voor en na de zonde, bij wijlen tijdens (?)
Het fragiele textiel hoorde toe aan mijn vader. Ons ma had het bewaard in een kast. Voor de zoon van haar man. Als aandenken. Troost, en tranen.
Merci ma, je hart ging plots open, terwijl je mond zweeg, het geeft niet. Dank voor de zakdoek ook. Ik ben zoiets niet gewoon. Die regen in mijn ogen.