Gisteren kwam ik een vrouwelijke oude bekende tegen. Ik reed haar eigenlijk bijna omver met mijn fiets. Zij kwam vanuit een bushokje voor mijn rijwiel gesprongen. Ze was gemaskerd en stak haar handen naar me uit, haar ogen vlamden. Ze riep drie keer heel luid mijn naam terwijl ik voluit in de remmen ging. Ik kwam ongedeerd tot stilstand, wel hoogst verwonderd en met danig kloppend hart. Wat wou dat onooglijke vrouwtje van mij?

Ge kent me toch, was haar welkomstkreet. Toen viel mijn frank, het was dus Gilda, nu een beetje verfrommeld, eertijds de flamboyante onthaaljuf van Vinnie in de kleuterschool, anno 1984. Het was ook zijn eerste grote liefde buitenshuis, hij woonde graag op haar schoot. Gilda ontfermde zich toen als een engel over ons bangelijk jongetje, bij haar vond hij troost voor zijn traantjes, haar zachte boezem bood soelaas voor zijn verdrietjes.

Ik was Gilda maanden geleden al eens in de stad tegengekomen, ik had toevallig Het Lied van Vinnie bij, ik sprak haar aan, zeer voorzichtig, zij verstijfde niettemin, van mijn kil bericht, haar stem begaf, ijzingwekkend stil verliep de rest van ons gesprek. Zij ontving het Liedboek van mij, haar gezicht kan ik me niet meer herinneren, wel de kleur van haar zakdoek voor haar treurende ogen. Zij ging zeker nog contact nemen, na lectuur, corona was nog ver af.

Nu stond zij dus pal voor mij. Met een instant verhaal, haar jongste zoon lag op intensieve, ongeval met de moto, zwaargewond maar wel buiten levensgevaar. En wat ze allemaal nog had meegemaakt, haar leven was geen feest geweest. Ik aanhoorde haar, verwachtte ook wat commentaar op mijn Liedboek waarin zij toch werd vermeld, positief en dik verdiend.

Maar Gilda raasde door, ik zag ook een waas voor haar ogen, ik rook een luchtje dat ik nog uit een ver verleden ken als slierten alcohol. Een haast verdacht parfum dat mensen soms als een wolk om zich heen dragen, een vagelijk dronken luchtbel. Spraakwater, dacht ik. Gilda ratelde maar door, zij wou per se op bezoek komen bij mij, dan konden we gezellig verder vertellen. Ik had nog helemaal niks verteld, dit terzijde. Zij meende te weten dat ik in de Fonteinstraat woonde, tiens, hoe wist die dat? Nu het nummer nog, drong zij aan. Ik heb het haar gegeven, op dat nummer wonen meer dan honderd mensen, ieder zijn eigen bel en bus, naar namen moet je dan maar zoeken.

Misschien niet moeilijk te vinden voor wie aanbelt met een helder hoofd. Of Gilda hierin gaat slagen, dat zien we nog wel. Als ik haar gezicht herken op het display in de hall, dan temporiseer ik wellicht even. Zie ik dronken ogen, dan pas ik graag voor haar alcohol, is ze nuchter dan zal ik haar misschien ontvangen. Dan gun ik haar wat spreektijd, dan wil ik alles weten, om te beginnen over haar zoon, is hij ondertussen genezen, de wonden geheeld, zit hij al terug op zijn brommer? En redt zij zich zelf, zonder bijstand van de fles?

Maar ik zal haar ook op de rooster leggen, zachtjes en zeker voorzichtig.
Of ze me alsjeblief nog eens wil spreken over Vinnie? Wat weet zij nog?
Graag klaar en nuchter, eerlijke praatjes die naar het hart mogen grijpen.
Want beste Gilda, dat is de enige band tussen ons, de rest moet je maar opbergen, laat het aan je verbeelding over. Wie hier meeleest, snapt dit. Het gaat hier om mijn zoon, ik ben enkel zijn vader, poten af, enzovoort.

Dat speelde zich allemaal in mijn hoofd af toen ik Gilda achterliet, ze riep me nog van alles na, maar ik hoorde niks meer, zeker niet mijn zoon zijn naam. De regen en de wind waren welkom, ik wou vergeten, graag geen onnozele verhalen die mij stoorden, lege woorden die wat verbergen. Ach.

Ik reed verder de stad in, zag ergens een uitverkoop, bij schoenwinkel X.
Wie het schoentje past, trekt het aan, ik was helemaal in de stemming voor een troostkoopje. Ik vond meteen mijn merk en de perfecte maat. Sneakers van Fred Perry, een mannenhart is rap gevuld, dat lulde ik tegen mezelf. Meester van de prietpraat, als de nood het hoogst is, bijvoorbeeld na droeve ontmoetingen, dan koop ik me daar soms handig uit. Geld is een wonderlijke wissel op plotse triestigheid, al duurt bedotten niet lang.

Stond ik daar dus schoon te blinken op mijn blitse sneakers in die winkel.
Dat had mijn lief moeten zien, ik paradeerde van hier naar daar, maar werkte wel danig op de zenuwen van de man die ik ken als smalle Felix, de lichtjes onmannelijke gerant van de zaak. Niet echt mijn smaak, enfin dat is een goesting, ik betaalde hem zoals het moet, dus hij baalde niet.

En dan viel het volgende accident voor. Bij het buitengaan botste ik op een hoopje bevalligheid, vrolijk lang gebeend en frivool haar masker op. Dit leek me Jenny wel, mijn gewezen maatje en schone gezelschapsdame in de tijd dat ik mijn gebenedijde Nathalie nog niet vermocht op te vrijen.

Ik werd pal in mijn ogen getroffen door twee bliksemkarbonkels, vuur en vlam werden in mijn gezicht gespuwd, ik was weerloos naakt. Want ik had te vlug mijn masker afgezet, de harde wereld klapte weer ongenadig toe.
Was ze vroeger tamelijk frêle, nu was ze frank en fel, ze beet meteen, met een stalen glimlach, ze was onverbiddelijk onverschillig. Ze kreet kort gesneerde woorden waardoor ik me ter plekke vermoord voelde. En droef vooral, ontzettend moe word ik hier ook van, de nukken en de loeten van de nurksen en de mismoedigen, wie niet geliefd is wordt direct woedend.

Het was dus een pover saldo van de dag. Maar om het hoekje ontmoette ik mijn schitterend lief, mijn warm gerief. Want, met permissie, ik ben ook een stille macho. Ik gaf haar het vlugge relaas, het dubbele verhaal. Tja.

Ik heb vandaag inderdaad verdacht gescoord bij twee vroegere schonen, het waren geen gevallen van bekoring. Het maakt eerder deel uit van dit gestoorde leven. De liefde laat zich niet dwingen, zing ik zachtjes voort.


 

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *