19 mei – Ridder

mei 20, 2020

Eindelijk is het zover. Ik heb erkenning gekregen, in een plechtstatig schrijven van de federale overheid nog wel. Zelfs Koning Filip heeft er zijn goedkeuring aan gehecht, het harde bewijs dat de grote Kroon naarstig doorwerkt, ook in tijden van de kleine corona. Met een mondmasker op de troon, zo stel ik me dat voor, en de Koningin stoft de meubelen af, met fluwelen handschoenen. Moedig toch. Sire wikt en de regering beschikt. Zo val ik met mijn gat in de prijzen. Als erkentelijkheid voor bewezen diensten. Dat schrijft de bode van het Hof, onze binnenlandse minister. Geformuleerd in een  perkamenten oorkonde. Maar het blijft schrikken.

Ik word dus van modale burger zomaar Ridder in de Kroonorde. Hallo?

Meteen veranderen de dingen, de dag kleurt anders in, ik ervaar een zekere lichtvoetigheid. Mijn lief dwarrelt als een frivole jonkvrouw rond in huis, met bewegingen vanuit de heupen die mijn ogen strelen. Ik gedraag me ridderlijk en bejegen haar met de nodige hoofsheid. Ik help haar met het ontkleden en leg meer tederheid in mijn streelgebaren. Mijn vingers voelen nu van adel aan, mijn ogen begeren eerder aristocratisch, ik heb meer vat op mijn edele delen, noblesse oblige, de seks wordt plechtiger.

Alle gekheid op een stokje, al dan niet van fallocratische aard, maar het staat er toch maar in die overheidsnota aangaande mijn nieuwe adeldom.

Ik ben niet meer of minder dan geridderd. En wie weet gaat dit vooraf aan andere ronkende titels en word ik later nog baron of graaf. Bij deze laat ik aan het Hof weten dat ik er klaar voor ben. En liefdesvrouw Nathalie gaat graag mee in de burgerlijke opwaardering, dus voor haar bij voorkeur de simultane gunst van barones of gravin. Ze heeft een bekoorlijke stijl, Sire, zoals uw eigen schoon madam. Mijn geliefde is zeer exquise, van ridderlijk gerief.

Zo dansten wij de avond door, ik had de oorkonde zedig over de borsten van Nathalie gelegd. Wij doen voortaan niet meer aan dat volkse open en bloot, wij hanteren nu een zekere schroom, een spel dat enkel maar de pret verhoogt. Want ja, een ridder en zijn jonkvrouw, die nieuwe hoofse constellatie, dat stijgt te paard en dat stoot met lans en zwaard, dat legt zijn kuisheidgordels af en begaat al jodelend een dieper genot. Wij wanen ons nu in extase dichter bij het Hof, wij treden nader tot onze Sire en zijn gemalin, in de climax klimmen wij nog een trapje hoger. Dank u koningin zeg ik aan Nathalie. Zij kust en likt intens gelukkig mijn ridderlijk lichaam.

Maar een nobele ridder moet niet aan één stuk door de edele liefdesdaad bedrijven. In zijn vrije tijd moet hij ook zijn volk begroeten, dat wist ik uit goede bron. Ik vertoefde immers meer dan twintig jaar in de koninklijke entourage. En daar leert een mens toch wel wat streken, jawel, leer ze me kennen, de narren en de lakeien, de gouvernantes en de concubines, de omhooggevallen eikels en de geile hoogwaardigheidsbekleders, met en zonder kleed, dat loopt daar buiten en binnen, en soms ook de spuitgaten uit. Ik mag uiteraard de Kroon niet ontbloten, de Koning heeft mijn woord.

Dat heb ik ook aan zijn echtgenote gezegd, die keer dat ze in mijn bureau vertoefde, we voerden een gemoedelijk gesprekje, helemaal niet zwoel. Het ging gewoon over de kinders en het huishouden, ontrouw kwam zelfs niet ter sprake. Ik mocht haar met mevrouw aanspreken, zij noemde mij verlegen meneer de commissaris. Ik krijg er nog een krop van in de keel als ik denk aan die ranke taille, die zoetgevooisde stem, haar ingehouden sexappeal. Eén keer viel zij uit haar rol, ik maakte een grapje, zij een pirouette, dartele meid, ik ving haar gracieuze gestalte op, verbaal. Enfin, het staat allemaal geacteerd in de annalen van het Paleis, het moet begin 2000 zijn geweest, daar werden inderdaad de allerprilste kiemen van mijn ridderschap gelegd, door Mathilde en mezelf. Heerlijke meisje toch. En toen moest mijn eeuwige Nathalie nog verschijnen, gebenedijde tijden.

Vergeef me deze uitweiding, lieve lezers. Ik was immers op weg naar het gewone volk, ik ging u allen lijfelijk begroeten, mijn pas verworven ridderschap persoonlijk ten toon spreiden. Ik was op weg naar de straat die avond, na de sublieme erotische inzegening van mijn nieuwe graad in de samenleving. Dus ik schrijd naar buiten, traag van stap, in gedachten weet ik dat de adel nooit gehaast is, behalve om te schransen aan het Hof, dat terzijde, nu even geen venijn, kwaadsprekerij is voor later.

Kom ik de hall van mijn luchthuis uitgestapt, de liftboy boog als naar gewoonte. Het is een homo, pas uit de kast, ik zet hem rap terug recht. En dan daal ik neer ter aarde, paradeer ik langzaam de boulevard op, waardig dacht ik toch. Barst me daar een applaus los, oorverdovend en hartveroverend schoon.

Ik krijg een krop in de keel, mijn  ridderlijke delen beginnen te schudden en te beven. Van het goede te veel, was mijn bevordering verkondigd op radio en TV? De mensen stonden in dichte drommen op hun balkon, de terrassen weergalmden van het handgeklap, het zag zwart van het volk, ook de Afrikanen klapperden vrolijk mee. Het was één warme zee van enthousiaste burgers, mijn geluk kon gewoon niet op. Nederig boog ik het hoofd, zwaaide minzaam naar minderen, geen meerderen in zicht, knikte discreet met mijn ridderblik. Wat was het heerlijk een edele heer te zijn. Dat vond eveneens de hogere geestelijkheid want opeens begonnen ook alle klokken in Leuven te luiden. Een serenade de nieuwe adel waardig.

En er hingen uitbundig witte lakens aan de balustrades. Ik ontwaarde zelfs geen vlek, de wereld leek opeens weer maagdelijk. Ik zweefde over straat, in gedachten reed ik krijgshaftig te paard, bepluimd en gehelmd als ruiterlijke held. Wat was het aangenaam in deze majesteitelijke kaste.

Plots stopte het ritmisch geklop, witte lakens werden opgehaald, de klokken verstomden. Mensen verdwenen van het bordes, ik zag nog een paar achtergebleven vlekken, restanten van tekst met: dank aan onze zorgverstrekkers. Mijn frank was gevallen, misverstand. Het was corona die de kroon spande. Ik was van mijn paard gevallen. De ridder ging af.

2 reactie op “19 mei – Ridder”
  1. Ik noteer in mezelf, edele ridder, een onfatsoenlijke piek van jaloezie wanneer u uitweidt over uw adellijke delen en het minnespel met uw jonkvrouw die het voorzekers snel tot hertogin zal schoppen. Ik, zoon van Milleke, geschud uit een werkmansbroek, kan enkel hopen om ooit de eer te verweven om uw schildknaap te worden. Let wel – ik weet dat de adel vaak bijziend is – ik schreef “schildknaap” en niet “schandknaap”…

  2. Moet u niet vragen hoezeer ik onder de indruk ben: of ik ooit de eer zal verweven om uw schildknaap te worden, is maar de vraag. Verwerven dan? Het oordeel is aan u, uedele!

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *