Bij mijn vaste bakker om de hoek werkt een vrouw uit Budingen, een dorpje uit mijn regio van herkomst. We verstaan mekaar uitstekend, we spreken ook onbeschroomd dezelfde taal, ons half-Limburgse, deels Haspengouwse dialect. Het is altijd prettig neerplonzen in ons sappige taalbad, het gaat gepaard met een kriebelgevoel, een gemoedelijke kwinkslag. Onze woorden zijn als warme broodjes, lekkere pateekes.
En haar naam is simpelweg Els, kort en krachtig, ze weet ook van aanpakken, het moet vooruitgaan in de winkel, vriendelijk maar geen gezever. Behalve tegen mij, wij plegen soms een discreet tussendoortje. Bijvoorbeeld over haar man, een goeie mens zegt ze, maar hij drinkt veel te veel, ze zou het echt niet meer overdoen, dat huwelijk, maar tja, kan ze hem nu laten zitten? Ik weet het ook niet, ik denk aan mijn nakende huwelijk, dat vertel ik haar nog niet, haar ogen zouden nog zoveel groter worden, zuiver van verwondering. Want ze denkt dat ik een man van vele vrouwen ben. Els vergist zich, ik heb slechts één definitieve geliefde, dat is Nathaliefje. Ze zag haar gisteren voor het eerst en vandaag had ze meteen haar antwoord klaar: wat een pure schoonheid, echt uw type. Alstublieft menne vriend, goe bezig, houwe zo, fluisterde ze nog bij het wisselgeld.
Dankjewel Els, dat is uitzonderlijk, een vrouw die zoiets zegt over een andere vrouw. Het hart van Els is even groot als haar ogen. Edelmoedig, geen greintje jaloezie. Ik word daar, naast timide, ook weemoedig van.
Van de bakker gaat het naar de Spar, zelfde straat in Leuven. Alle kassiersters zijn er sympathiek, ik doe mijn dagelijks babbeltje met zowel de Aziatische meisjes als met de Vlaamse madammen, iedereen lacht. Eéntje steekt er wel bovenuit, niet met een schrille lach, maar met haar superwarme glimlach. Ik ken haar naam niet, ik gok maar op Annemie.
Ze straalt van ’s morgens tot ’s avonds, ze staat soms te dansen achter haar kassa, zo graag ziet ze mensen. Dat denk ik althans, en dat ze zeker gelukkig getrouwd is, een gesoigneerde vrouw die niks te kort komt. Zo hoort het ook. Ze spreekt me altijd aan, vraagt wat ik vind van het weer, of mijn weekend geslaagd was, of ik de zon goed verdraag, mijn appetijt en mijn gezondheid, enzovoort. En in de liefde marcheert het dus ook behoorlijk, oordeelt ze zelf, over mij dus. Ik beaam en staar haar aan, vriendelijk maar ook nieuwsgierig. Ja, ze ziet me soms passeren met die blonde schone, zegt ze, dikke proficiat, goeie smaak hebt gij. Ik bedank haar, ben ook wat aangedaan, waar verdien ik dit allemaal. Annemie (of zoiets) vindt dat wij goed bij mekaar passen, hallo lach ik, straf toch, dat is nu al de tweede keer vandaag, allee zeg. En daarmee vergeet ik ook koffiepadjes te kopen. Detailke, de sterkste pep komt van de mensen.
Ik stap blijgezind naar buiten, de bakker en de Spar, het zijn oorden om vrolijk van te worden. Twee schoon madammekes bekoren er door hun wonderlijk mooie taal, hun warme menselijkheid, hun onbaatzuchtigheid. Het zijn de grote gebaren van zomaar gewoon volk, het maakt me zelfs nederig, ik word er helemaal beschroomd van, ook bescheiden, eerder dan gevleid.
Terwijl ik alles nog wat overpeins, even stil sta op straat, bij dit broze leven, valt mijn oog uiteraard op de overkant. Ik knipoog stillekes, naar een onzichtbaar iemand, ik zie niettemin mijn zoon. Want Vinnie heeft hier nog even gewoond, in de oude, bijna afgebroken Sint-Pieterskliniek, hij is er jong vertrokken, maar ik weet dat hij me nog kan horen, hij is blij voor mij. Merci jongen.
’s Avonds komt Nathalie langs, ze heeft warm eten meegebracht en ook haar schone hart, haar bekoorlijke body zit zoals steeds in kleurrijk zwart. Na de maaltijd en de bijslaap (wij laten alles graag bezinken, genieten nog na van spijs en drank) maken wij ons klaar voor een uitstapje in de stad. De lift in onze blok bezit een leuke spiegel, Nathalie stift er nog even de lippen, ik doe wat onnozel, naar goede gewoonte, mijn beste remedie tegen treurnis.
Maar in plaats van in één tijd naar beneden te zoeven stopt de lift op het zesde. Nathalie verschiet even, haar toilet was net niet afgewerkt, maar ze doet toch verder, tuit de lippen, sluit de ogen, ik geniet maar voort. En er komt iemand binnen die vraagt of ze niet stoort, in gebroken Nederlands. Ik ken haar als de Italiaanse madonna, ze is ook twintig kilo afgevallen, geen onbelangrijk detail. Dus nog plaats genoeg, het blijft er knus. Ook dankzij onze onverwachte gast, de flamboyante Italiaanse, geen model of mannequin, maar wel een topmadam die meteen van wal steekt. O mama mia, wat ben jij bellissima, zo’n mooie meisje, olala. Allemaal aan Nathalie geadresseerd, zonder postzegel, recht op recht en één op één, zeer direct vanuit het zuiderse hart. Nathalie werd voor één keer verlegen, zeldzaam moment, ik noteer de vertedering bij mezelf.
Dit was drie keer raak op één dag tijd, een ode aan de schoonheid van mijn toekomstige vrouw. Ik kan dit enkel beamen, het is waar, ik snap er alles van. Die schoonheid vertoont zich aan de buitenkant, zo zien de mensen haar, zelfs haar seksegenoten, mooi toch, maar uiteindelijk weet ik meer.
Die uiterlijke schoonheid wordt gegenereerd door haar schitterende binnenkant. Daarom straalt ze altijd, ze lacht permanent inwendig, ze relativeert en ze positiveert. Ze leerde de balans opmaken van het leven, ze droeg en draagt haar leed. Ze koestert constant haar onvolwassen kind, soms ben ik dat, meestal is het haar zorgbehoevende zoon.
Zoals ook ik nog mijn zorgen heb, nu en morgen, het gaat gewoon continu door, ik moet blijven waken over mijn eigen zoon. Hij was jongvolwassen maar zijn schoonheid werd in de knop gebroken, ik tracht dit onrecht te herstellen door hem blijvend te gedenken, altijd en overal, ook in de persoon van Barry, de zoon van Nathalie. Daarom zijn Nathalie en ik ook een koppel, dat maakt alles zo mooi, omdat het nooit zal stoppen, onze zorg om zonen.