Mijn leven staat heden op zijn kop, de dood heerst vanuit een akelig vers verleden. Het is volgens datum exact twee jaar geleden dat Vinnie zijn allerlaatste nog net heldere dag beleefde. Op vrijdag 31 augustus 2018 nam hij afscheid van ons allemaal, in het bijzonder van zijn twee kleine meisjes. Het beklijvende feit staat in mijn hart gegrift, het is in mijn lijf geijkt.

Ik aanschouw mijn verwondingen en tel er mijn verworvenheden bij op. Ik verloor eerst mijn zoon, kort daarna leerde ik mijn toekomstige vrouw kennen. Het ene gebeuren heeft wel degelijk met het andere te maken, na het treuren kwam er terug voorzichtig vreugde. Nathalie las Het Lied van Vinnie, zij zocht mij op en zij bleef bij mij. Het is dus Vinnie die ons verbonden heeft. Wij gaan binnenkort trouwen, een definitieve verbintenis, ook in het teken van de blijvende trouw aan hem.

Nathalie rouwt nu samen met mij, ook zij werd een lieve mama voor Vinnie. Hij kan niet genoeg bemoederd worden. De droefheid was zo immens dat de herdenking een merkpunt voor alle tijden zal zijn, als een permanente zachte pletwals, in onze samengestelde tederheid, met onze in stilte verenigde tranen, naar een telkens weerkerend weenland, de oude troost van melancholie, de uiteindelijke schoonheid van louterende weemoed. Deze pijn wordt niet opgeheven, maar tijdelijk overstegen.

Ik stond er toen bij, die intrieste augustusdag, op de eerste rij, totaal machteloos, als lijdende vader en als geleide voor de kindjes. Ik had Martje op de arm, hield haar zo dicht mogelijk bij de totaal verzwakte papa zodat ze nog een zoentje op zijn wang kon plakken, bracht Roosje ook korter bij toen haar papa krampachtig een laatste hand naar haar uitstak. Verschrikkelijk harde taferelen, het verschroeiend laatste vaarwel aan een kort bestaan als jonge vader, alles zat nog in zijn aanvang en plots moest het bruusk stoppen. God keek even de andere richting uit, althans in de veronderstelling dat die dwazerik bestaat, en als dat inderdaad zo is, dan is hij vooral een doortrapte slechterik.

Laat ons als mens gewoon beter zijn, zelf een beetje goddelijk worden. Dat is uiteindelijk mijn eigen specifieke geloof. Daarom schrijf ik ook. Als een godje in het diepst van mijn gedachten. Wie mij hier leest, bidt vanzelf mee met dit verdriet.

Ik was de laatste week compleet in de war, trachtte de finale feiten te reconstrueren maar liep verloren in de tragiek van de dagen. De tijd ging als in een waas voorbij, de film haperde te vaak, de mist stak op en daarna weer een regen van tranen. Het stormde en het donderde, de bliksem sloeg in, Vinnie kwam en ging. Het stopte gewoon niet, het leed bleef zich opdringen, de beelden flaneerden ongenadig door mijn kop. Mijn zoon vertrok en kwam telkens niet terug, zijn bed bleef onbeslapen en de witte kamer stond leeg, voor de rest van ons achtergebleven leven.

Ik vertel mijn uitgeleefd verhaal aan Nathalie, zij streelt dan mee het leed. Wij proberen vrede te vinden, in deze bijwijlen wrede wereld. Het is zoals het is, het weze zo. Mijn zoon is overleden, en dat doe je maar één keer.

Ik wil hier nog allerlei schone lyriek aan toevoegen, de dood opsieren met mijn fantasie, maar altijd bots ik op die muur van ongenade, de terminale fase, het laatste uur. Mijn zoon heeft mij nog aangekeken, met overgave in de bange ogen, en dan Ja gefezeld. Ik luisterde naar zijn gefluisterd doodvonnis, ik was zijn finale vertaler, zijn ultieme tolk voor de dokter die hem langzaam het langste donker in spoot. De engelachtige arts, een feeërieke dame, vroeg zijn toestemming om hem palliatief te mogen kalmeren, zo heet dat in het medisch jargon, een morbide eufemisme voor een insteek naar passieve euthanasie.

Nogmaals, toen zwegen de goden, ook die dwaze fabelachtige Heer van kameraad Rik, mijn goeie maat mijnheer den huisdoktoor. Wij dollen met mekaar, altijd een kwinkslag, grappen en grollen, hij verstaat mij wonderwel. Maar dat lugubere spel met de dood, dat krijgt hij mij toch niet uitgelegd. Ik leef heden helemaal niet in zijn uitbundig bezongen Eden, het was zelfs op geen enkel moment deel van mijn verleden.

Rik schrijft er schone boeken over, ik respecteer zijn heilig geloof, maar ik bekeer me niet, ik zwijg en ik lijd voort. Dat is de enige mogelijkheid, immer blijven doorgaan, steeds die smart omarmen. Samen met mijn innige geliefde. De keuze voor de trieste vreugde, een rare paradox, met droeve lach trachten wij onze vermoeide tranen te troosten. Zo klinkt mijn huidig verhaal, zwaar doordrenkt van nieuwe herfst die zich al aankondigt, met reeds flarden winter die in de verte op de loer ligt. De dood die op minzame manier toch bitter toekijkt.

Wij zoeken niettemin de zwoelte, willen de droefenis opheffen, een stem laten weerklinken, Vinnie horen spreken van ergens ver, van aan die ongekende einder, vanop zijn eiland waar hij voor eeuwig vreedzaam woont. Hopelijk toch… zijn Eden.