De vrouw van Nonk was dus tante Anna, de net iets oudere zus van mijn moeder. Ik heb haar steeds gewoon Anna genoemd, dat “tante” leek me er als kind te veel aan. Anna was een zelfstandige naaister, samen met de jongste zus van mijn moeder, tante Juliette. Ze hadden hun naaiatelier in het ouderlijke huis waar mijn grootmoeder nog woonde. Het bevond zich in de voorkamer, dat wil zeggen de living, of de goei plek zoals men dat indertijd noemde. Ik zat er als jonge knaap graag onder tafel, in een soort pre-erotische sfeer bestudeerde ik vier vrouwenbenen.
Mijn verbeelding sprak toen al boekdelen, het was seks avant la lettre. Ik mocht er ook aan prille travestie doen, ik diende als pasmodel voor kleedjes van jonge meisjes uit het dorp. Dan werd ik gewoon door één van de tantes opgepakt, op tafel gezet, beetje uitgekleed en weer aangekleed met lapjes stof die rokjes of jasjes voor jonge maskes moesten worden. Mijn mening werd nooit gevraagd, maar ik voelde me wel mooi voor aap staan. Elk moment kon er immers een kameraadje binnenkomen, wat misschien wel eens gebeurd is, gelukkig heb ik een selectief geheugen. Tussen de pasbeurten door mocht ik kopspellekes uit het lappenmandje grabbelen, want niks mocht verloren gaan in die zuinige tijd. Er werd beduidend weinig gesmost in de late jaren vijftig. Er was nijver en er was vlijt.
Die ganse bedrijvigheid werd vanuit de belendende kamer begeleid door mijn goedmoedige grootmoeder Sien, geboortig van het jaar 1888. Ze was een monument van aristocratische zachtaardigheid. Ik smelt nog telkens als ik aan haar denk. Twee keer per week kreeg ik van haar ne stek sikkelat, gewoon omdat zij me doodgraag zag. Later heette dat een reep chocolade, dat smaakte minder, moe was er toen al niet meer. Bij leven heb ik haar aanbeden als een madonna. Na haar dood heb ik haar vereerd als een heilige, te goed voor dit aards bestaan.
Als ik als adolescent de Nederlandse dichter Lucebert las, zijn onsterfelijke regel alles van waarde is weerloos, dan weende ik inwendig om haar.
Terug naar “ons Anna”. Ze heeft haar deel aan leed wel gehad. Ze verloor op jonge leeftijd haar felle Djef, mijn Nonk, haar eerste man. Daarvoor had ze al meerdere miskramen gehad, en ook twee baby’s die maar een paar dagen geleefd hebben. Het leven was lijden voor haar, zeg dat wel.
Later keerde het tij en hertrouwde zij met Jan, een gelukkig huwelijk, gezegend met drie dochters. Maar Anna heeft nooit echt de dag geplukt, genieten was voor haar een ongekende luxe, dat gunde ze zich niet. Het leven betekende werken voor haar, naast naaien ook graaien. Anna was bang voor geldgebrek, voor financiële kommer en kwel. Mogelijks een gevolg van al haar tegenslagen in haar jongere levensfase, dat kan zeker.
Ze heeft dus snoeihard geploeterd, binnenshuis, in haar gigantische tuin en ook op het nabijgelegen veld. Want ze teelde ook nog eens aardbeien. Ze heeft zich letterlijk krom gewerkt, ook haar karakter zat op dezelfde golflengte, moeilijk toegankelijk, zelden vrolijk, beetje bitter en bitsig.
Het eindigde in een slepende dementie, dat had ze niet verdiend, maar de natuur is blijkbaar onverbiddelijk. Een trieste afgang, een trage en dikke mist omving haar, zonder genade, zij lag nog jaren weerloos te staren.
Haar jongste zus, tante Juliette, stond opgewekter in het leven, ze was een vrolijk vrouwtje, ingoed van inborst ook, duidelijk de dochter van ons moe. Wat de reden ook moge geweest zijn, ik noemde haar Suke. En omdat ik haar dichtbije buur-neefje was, deden alle verdere neven en nichten hetzelfde, van Tienen tot Diest, zelfs tot in Waals-Brabant. Ze was voor de ganse familie gewoon maar Suke, in het beste geval tante Suke. Simpel toch.
Maar Suke raakte moeilijk van de straat, ze kende een paar halfslachtige liefdes, waaronder verdacht dronken mannen. Nee niet doen, zei moe.
Tot een zekere Renaat opdook, doodbrave man, dodelijk verlegen ook, misschien semi-analfabeet, wat maakt het uit. Ze trouwden gauw. Drie kindjes later was het vechten om vooruit te geraken. Hun leven was echt geen vetpot, maar ze waren niet veeleisend, schone en bescheiden mensen, beiden met een hart van goud. Suke en Natje, voor eeuwig zalig zijn deze goeden van geest. Zo zal ik hen blijven herdenken, hun bestaan was arm, hun gemoed was rijk.
Over naar de kant van mijn vader. Ik wip op de schoot van tante Bertine. vroege oorlogsweduwe, maar mooie matrone gebleven, ondanks de horror haar door de nazi’s en de zwarten aangedaan.
Ze heeft later nooit geen mansvolk meer bekend, zoals ze dat in haar kuise thuisdorp B. veronderstelden. Ik hoop dat ze zich in het Hageland vergist hebben. Mijn tante, weelderig van vormen en hoffelijk van voorkomen, had beter verdiend. Ik gun haar postuum menige sponde, waar zij met haar trotse borsten heeft laten spelen, en de sexy rest. In gedachten heb ik haar vaak begeerd, de aandacht was wederkerig. Dat verbeeldde ik me althans. Zij was alleszins de enige die mij, haar meest verlegen neefje, de altijd elegante man heeft genoemd. Ik was een jongen van dertig en bloosde. Niettemin, het was een boost. Ik durfde voor de eerste keer moedig in de spiegel kijken en zag vaag iets anders dan rosse haren en navenante minderwaardigheid. Daarna heb ik mijn tempo versneld, het werden de lange jaren van de grote recuperatie, ik haalde de schade in. Zodanig dat er schande werd gesproken door de allochtonen van de liefde. Ik schaam me niet, of soms wel. Maar heden ben ik heel fier, op mijn exquise lief.
Tante Bertine staat nog steeds voor weelderige sensuele warmte, voor een soft-erotische vrolijkheid die mij blijft verblijden. Ze was een verrukkelijk mooi mysterie. In mijn dromen dook ze meestal op als de grote dame van begeerte, mijn klein geluk in het donker, mijn heet bastion tegen de boze wereld. Ik prijs haar eeuwig voor de schoonheid van de verbeelding die ze mij schonk. Ik was een schuchter manneke, zij was gul in haar lof. Ik dank haar, zij was een ferm madam uit de stad. Ze haalde het lamme dorp plots uit mijn kop. Ik koester mij met de ogen toe nog aan haar zachte boezem.