Ik had het gisteren over mijn nonkel die overleden is in 1965 op 36-jarige leeftijd. Hij was een man die voordien blakend van gezondheid was, de parallellen met Vinnie zijn frappant, twee jonge gasten die sterk en dapper in het leven stonden en dan op korte tijdgeveld worden. Niet te bevatten drama’s, ik bevond me twee keer op de eerste rij om mee in de klappen te delen. Een eerste keer als onbeholpen kind van 11, een tweede keer als weerloze vader.

Die nonkel was voor mij ook een soort vader, zo gedroeg hij zich en zo ervaarde ik hem. Hij koesterde me en ontfermde zich over mij, hij was mijn grote beschermengel. Toen hij onverwacht ziek werd en korte tijd nadien stierf, werd ik plots een verweesd kind, alsof ik opeens volwassen moest worden, alleen. Daarom is mijn nonkel voor mij ook ‘dé Nonk’ gebleven, met hoofdletter.

Nonk werd op zijn thuisfront vrij snel vervangen door een andere man. Mijn tante Anna moest hertrouwen met haar buurman, dat werd nonkel Jan. Zoals gisteren geschreven, shame and scandale in the family! Tja.
Maar nonkel Jan was de kwaadste nog niet, hij was een proper mens, harde werker en verdienstelijke papa voor het zoontje van zijn vrouw. Samen kregen ze daarna nog drie flinke dochters. Anna en Jan boerden goed. Een katholiek modelgezin, zuiver in de leer en zedig in het leven, met een blinkend nieuw huis, annex immense siertuin. Geen smet meer op hun blazoen, de overhaaste trouwpartij was hoogstens verre historiek.

Nonkel Jan was een fanatieke fietser, ooit reed hij nog in de koers bij de categorie van de onafhankelijken in de jaren zestig, later bleef hij een enthousiast wielertoerist. Hij bolde gezond en wel door tot op zijn 87ste, dan vertrok hij op korte tijd, zijn laatste wedstrijd was uitgefietst, hij maakte nederig een zegegebaar. Dat was niet onterecht, na een leven vol zelfverloochening. Hij stond mijn dementerende tante onwankelbaar bij in haar laatste comajaren, dagelijks zat hij aan haar bed en vertelde er verhalen die zij met open ogen en haast ademloos beaamde. Tussen de waakbeurten door kroop hij op zijn fiets. Het vehikel was op den duur even krom gereden als zijn rug, maar hij boog zich als een flandrien over het stuur en stoempte dapper verder. Het was wroeten en trekken, maar hij heeft de meet gehaald, met alle eer. Een anekdote toch nog, toen ik nonkel Jan op zijn 86ste vroeg wat zijn gemiddelde snelheid op de velo was, antwoordde hij met een prettig monkellachje: “bwa, toch nog zo’n goeie 20 per uur, da’s wel het minste hé, anders kan ik er beter mee stoppen”.

Enfin, u begrijpt misschien wat ik bedoel, die man was bepaald geen slapjanus. En finaal dan ook een waardige nakomer van onze Nonk. Straffe kerels alle twee.

Langs vaderskant heb ik ook een merkwaardige nonkel, dat is nonk Hervé.
Hij is de vijf jaar jongere broer van mijn vader. De man is momenteel 82. Hij woont in B., in de tot landelijk herenhuis gerenoveerde oude boerderij van mijn grootouders. Nonkel Hervé renteniert al 30 jaar. Hij had ooit een florissante meubelzaak in Leuven, meesterlijk gerund door zijn vrouw, mijn tante Christina. Zelf deed hij de public relations, zoals hij dat uitlegde. In alle cafés van het Hageland, zich verplaatsend met blitse BMW, dikke sigaar in de mond en winter en zomer met zonnebril, een patser met poen zeg maar. Het vrouwvolk zag hem graag komen, schone jongen in zijn beste jaren en ook een sexy rock’ n roll danser. Hij was de Elvis van de regio. Maar hij zat ook met streken, beetje dwaas en nogal impulsief, mogelijks flink narcistisch, zelfs tot in de hoogste graad. Onberekenbaar, extreem eigenzinnig, maar toegegeven, hij had charisma. En daarom blijft hij ondanks zijn hoge leeftijd over de tongen gaan.

Hervé is een onvoorspelbare spektakelmens, hij spreekt tot de verbeelding van de gewone man. Hij kleurde buiten alle lijntjes, pakte zakken geld en een prachtige madam, die zich ook nog voor zijn schoon ogen uitsloofde. Nu deemstert hij volledig weg, vult zijn dagen met bier en jenever, telt de winst van zijn aandelen, vloekt op de wereld en drinkt daarop nog meer. Hij is twee keer zat per dag. Van de eertijdse grandeur, de ontegensprekelijke charme, rest slechts een dunne laag, dagelijks brokkelt zijn bevattingsvermogen verder af. De blitse dandy van weleer loopt nu in sjofele kleren, een week lang ongeschoren, spreekt enkel nog tegen zijn honden, hult zich in nog meer mist van stinksigaren, vergeet zijn vrouw.

Ik zou met hem willen praten, nog één keer, over hoe het vroeger was, zijn relatie tot mijn vader, de levenslange vete met mijn moeder, zijn vele hete liefdes en de ganse passionele rock’ n roll van zijn leven. Ik zou de flitsende danser willen terughalen, hem nog één keer dat lokale podium opslepen, in al zijn grote zwier, maar liefst broodnuchter, hem in extremis in ere herstellen.

Of hij dat uiteindelijk verdient, ik weet het niet, maar ook ik moet toegeven, hij is iemand die ondanks alles intrigeert, een uitzonderlijke kerel. Hij leefde zijn eigen leven, he was his own man zoals ze zeggen, in niks een meeloper, wel iemand die dikwijls meesleepte. Een ladies man.

En dan wil ik eindigen bij een laatste nonkel, iemand die ik nooit gekend heb. De man overleed in de lente van 1945 in Duitsland. Een jaar eerder kwam de Gestapo hem ’s nacht weghalen bij zijn zwangere vrouw, mijn knappe tante Bertine. De camion reed voor, de nazi’s en een paar lokale zwarten stapten uit, beukten de deur in en sleepten nonkel Henri van het echtelijke bed. Mijn tante heeft haar man nooit meer teruggezien, mijn nicht Nicole heeft haar papa nooit gekend. Henri werd na de oorlog als vermist geregistreerd. De oorlogsburgemeester van B., een neef van Henri, verklaarde droogweg: “als hij onschuldig is, kan hij vrijkomen, indien schuldig, ja dan…” Henri was gewoon een brave burgerman. Hij maakte soms in stilte een dikke vuist tegen de bezetter, maar werd verraden door een collaborerende buur, omwille van wat persoonlijke na-ijver, zo gaat dat onder dictatoriaal bewind. Te samen met nonkel Henri werd diezelfde nacht ook nonkel Etienne, een oom van mijn vader, opgepakt. Etienne overleefde de gruwel. Hij zag zijn neef Henri een laatste keer in een onderaardse steengroeve in Zuid-Duitsland waar ze beiden slavenarbeid moesten verrichten. Henri was reeds een levend skelet, Etienne weerstond, toen hij terugkeerde woog hij nog 35 kg.

Twee schoon mensen toch. Ik trok vorig jaar hun sporen na bij het Oorlogsarchief in Brussel. Ik zat soms lamgeslagen achter die droge stapels papier, zoveel wreedheid dat die mannen werd aangedaan. Een niet te harden verhaal, opgetekend in resten beschimmelde documentatie. Het is moeilijk om niet te haten, dat versta ik goed, met hoeveel liefde kan dit gekeerd en gerepareerd worden, deze dikke miserie, deze doffe ellende die onderdrukte jongens in hun puurste onschuld trof? Machteloos te moeten vergaan in die nazi-hel op aarde.

Ik vroeg het gedacht van nonkel Hervé, hij heeft Henri en Etienne nog persoonlijk gekend. Ik bezorgde hem hun uitgestippeld parcours, hun traject van treurnis en lijden onder de beulen van Hitler, waaronder ook eigen dorpsgenoten. Ik had alles mooi geordend, de griezel naast de dood gestald. Ik had de steengroeve niet a posteriori kunnen slopen, maar toch een kort eerbetoon uitgeschreven voor onze twee familiehelden. Terecht.

Maar nonkel weet het ook niet, denk ik toch, zijn antwoord is hangende, nog onderweg. Door de nevel van de jenever ziet hij misschien binnenkort het licht. Ik hoop dat het niet voor eeuwig is, want ik wil hem nog even spreken. Alsjeblief Hervé, wees nog één keer een man, herpak je, sta op. Veeg je gat aan je amorfe karakter, je dronken mening, beweeg je wereld weer, en dans.