Toen ik in 2005 voor de eerste keer het echtelijke dak verliet, ging ik op een studio pal in de buurt wonen. Ik was heel onzeker, voelde me meer dan schuldig, maar ik had rust nodig, ik zocht de stilte in en rond mijn kop. Het pand waar ik terechtkwam was een godsgeschenk, het torende hoog boven het straatniveau uit, ik had zicht op de wolken en ik dacht deze sky is the limit, hier blijf ik voor de rest van mijn leven wonen. Alle geluiden van de buitenwereld verstomden aan mijn ingangsdeur, ik was totaal relax die eerste dag. Zo zalig om me in dit warme bad van stilte te slapen te leggen net voor middernacht, mijn hoofd was licht, mijn hart maakte vreugdesprongetjes. Klokslag twaalf uur schrok ik echter op, iemand begon op een piano te tokkelen, de muziek weerklonk zo goed als rechtstreeks tegen mijn bed, dit kon niet anders dan een naaste buur zijn. Klopte, want toen ik uit mijn bed kroop en ging aanbellen, bevestigde een madammeke in nachtjapon dat zij elke avond, op ditzelfde tijdstip, een pianosonate ten beste gaf, slechts (euh) gedurende drie kwartiertjes. Tja, van een anti-climax gesproken, ik heb kunnen bedingen dat zij haar recital voortaan een uurtje vroeger zou geven, nog steeds in overtreding met de wet op nachtlawaai, maar ach.
’s Anderendaags was het een zaterdag, tijd zat om uit te slapen. Maar, om 7 uur begon bij de andere buur een hard rock optreden, ik hoor en zie nog hoe de binnenmuur trilde. Buurman bleek bezig met zijn wekelijkse poetsbeurt, hij snapte niks van mijn protest, hij betoogde zelfs dat er na zes uur ’s morgens geen belemmeringen meer zijn op geluidsoverlast. Met veel moeite kon ik hem overreden om de volumeknop te halveren, maar van uitslapen op zaterdag is nooit meer iets gekomen.
Mijn zelfbevraging hierbij is wel of ik een geluidsneuroot ben, of eerder een seut die altijd stipt de regeltjes, wetten en reglementen wil volgen. Maar of daar iets mis mee is?
Ik had ooit een collega die bijna gek werd van het permanente burenlawaai in zijn nochtans residentiële woonwijk: blaffende honden, gras afrijden op zondag, elk weekend hier of daar een barbecue, om de haverklap een discobar in de straat, luidruchtige tuinfeesten, nachtelijke onmin tussen dronken stellen, vreselijk stomende bladblazers, snerpende elektrische haagscharen en door merg en been slijpende boomzagen etc.
De brave man verkocht ten einde raad met veel verlies zijn schoon huis en ging kleiner wonen, aan de rand van veld en bos.
De eerste week stelde hij reeds vast dat het in die omgeving krioelde van schetterende pauwen en fazanten, de krolse hanen gaven er van hun gat bij het prille ochtendgloren en om de zoveel dagen schoten er jagers (illegaal) in het wilde weg op alles wat los en vast zat. De brave man kon wenen van ontgoocheling en machteloosheid, dat waren zijn letterlijke woorden.
Ik kan nu niet anders dan stillekes glimlachen bij zijn ondergane leed, want de grote stilte is uiteindelijk toch zijn deel geworden.
Ik denk dat hij finaal content is geweest, hij kon het lawaai van het leven op een bepaald punt achter zich laten, want… hij stierf onlangs na een ultrakort ziekbed. Moge mijn gewezen collega in stille vrede rusten. Zijn levenslange streven is beloond geworden, zo relax ligt hij nu in die bewegingloze en zwijgende dood. Geen lijden meer door het gedaver en het lawijt om hem heen.
Een overlijden kan rechtvaardig zijn voor wie het constant rumoer en het permanent gewoel niet meer aankan. Zoals ik?
Oké, ik overdrijf misschien wat mezelf betreft. Maar iets in mij blijft kriebelen, ik ervaar restanten van een oerinstinct. De vroegere jager uit de prehistorie hokt nog in mij, mijn rust wordt verdacht vlug verstoord, ik denk te vaak: er is onraad op komst, er dreigt gevaar, een roofdier gaat mij bespringen. Het blijken dan telkens kleine en/of agressieve mensendiertjes te zijn, zo zwak dat ze uit onvermogen aanvallen. Ik heb daar te weinig verweer tegen, en ik gebruik zeker geen stok of geweer. Gelukkig word ik tegen deze nachtmerries bij dag – die soms waanzinnig te keer gaande waanbeelden – verdedigd door een schitterende geliefde. Merci Nathaliefje.
Ik heb lange tijd de sacrale stilte van onze twee actuele buurvrouwen bewonderd. Ze wonen al jaren samen op een prachtig dakappartement in de blok naast de onze. Ze beschikken vooraan en achteraan over een chique terras, onberispelijk ingericht, inclusief hun beeldende kunst. Maar we zien of horen hen nooit, tenzij occasioneel op straat. Dan lopen ze meestal hand in hand. Is het een paar? Nee, zegt iemand die het kan weten, het zijn zussen, zelfs een tweeling. Het heeft ook geen belang, het zijn zo te zien vredige en steeds stille mensen, perfecter als buren voor ons kan echt niet. De laatste maanden viel het me op dat eentje van beiden steevast ontbrak bij hun passages buiten op de boulevard. Bleef ze stillekes binnen zitten, zich verschansend tegen het straatgeweld van de stad en de helse wereld? Het begon mij meer en meer te intrigeren, die dame leek zich wel opgelost te hebben in gewilde onzichtbaarheid.
Tot onze geciteerde informante met het antwoord kwam: die vermiste madam was al een jaar geleden vertrokken, simpelweg doodgegaan. Haar zus had berust, we hoorden haar geen enkele keer snikken noch wenen. Wat een ingetogen eerbeton aan de gewijde stilte. Een heilig heengaan, zonder cinema of theater. Daar teken ik voor. Mijn beminde naast mij, een laatste zalige blik.
Weer zo ’n prachtige tekst, helemaal in het kader van deze kille, natte novembermaand, maar toch ook weer dat tikkeltje positieve.
Een hartverwarmend commentaar John, dankjewel!