Ten slotte is na deze lange inspanning, gemeten aan een ruimte zonder hemel en aan een tijd zonder diepte, het doel bereikt. En nu ziet Sisyphus de steen in minder dan geen tijd in de diepte terugvallen, waarbij hij hem weer naar de top moet rollen. Hij daalt weer af naar de vlakte beneden hem.
Op deze terugweg, tijdens deze adempauze, interesseert Sisyphus mij. Een gezicht dat zo dicht bij stenen ploetert, is zelf reeds van steen! Ik zie hoe deze man met zware, maar gelijkmatige tred naar de kwelling afdaalt, waarvan hij het einde niet kent. Deze tijd, als een moment om op adem te komen, die even zeker terugkomt als zijn onheil, is de tijd van het bewustzijn. Op die momenten waarop hij de top verlaat en langzamerhand naar de holen van de goden afdaalt, staat hij boven zijn noodlot. Hij is sterker dan zijn rots. (…) Waaruit zou tenslotte zijn straf bestaan, als bij elke stap de hoop op succes hem nieuwe krachten zou geven? (…)
Sisyphus, de onmachtige en opstandige proletariër van de goden, kent de hele omvang van zijn ellendige toestand: daaraan denkt hij tijdens zijn afdaling. Het helder inzicht dat de oorzaak van zijn kwelling zou moeten zijn, bewerkstelligt tegelijkertijd zijn overwinning. Er is geen noodlot dat niet door verachting kan overwonnen worden.