Bij de Veiligheid op het Koninklijs Paleis hadden wij collega’s die permanent afgestaan waren aan de diensten van het Hof. Ze maakten als rijkswachter, en later als politieman, geen rechtstreeks deel meer uit van ons Veiligheidsdetachement, ze werden voor onbepaalde tijd integraal uitgeleend aan het Koninklijk Huis. Het ging voornamelijk om chauffeurs, maar ook de persoonlijke bode van Koning Boudewijn had zo’n statuut, dat wil zeggen: betaald door de Rijkswacht maar intern direct verbonden aan de werking van de Koninklijke diensten.
Daar kan u als snuggere lezer misschien meteen een kanttekening bij maken: immers, de belastingbetaler draaide via de lonen van deze mensen als politie-ambtenaren volledig op voor de kosten die in principe voor rekening van het Paleis waren. Het Hof beschikte gratis en voor niks over een tiental chauffeurs en minstens één luxe-bode die helemaal tot hun beschikking stonden en waar de Rijkswacht als administratieve overheid, en vooral als betaalheer, geen bal meer over te zeggen had. Het strafste was wel het geval van onze koninklijke lakei die dag en nacht ten dienste stond van Boudewijn. Die man had die functie gekregen als burger, maar omdat de job slecht betaalde (het Paleis was niet zo royaal), besloot men hem op papier binnen te loodsen bij de Rijkswacht, hij kreeg een versnelde en erg gefaciliteerde opleiding als gendarme en kwam daarna gewoon terug in zijn oorspronkelijke functie: sindsdien weliswaar gratuit voor het Hof en betaald door u en ik, jawel. Die super-de-luxe lakei lachte zijn oversten bij de Rijkswacht vierkant uit in hun gezicht, het was bovendien een drankorgel van jewelste, maar de Koning hield hem meer dan één hand boven het hoofd, daar waren redenen voor (stof voor een vervolgverhaal).
Over onze chauffeurs bij het Hof die we als collega-rijkswachters kwijtspeelden kan ik echter geen kwaad woord zeggen.
Dat waren stuk voor stuk modelmedewerkers, de meesten van hen woonden met hun gezin zelfs in een appartement dat hen kosteloos ter beschikking werd gesteld in het groot complex van de koninklijke garage. Ze waren haast allen een soort seigneurs die zich zeer bewust waren van hun semi-royale status, maar persoonlijk heb ik daar geen hinder van ondervonden, ze waren zeer gedisciplineerd en erg plichtsgetrouw. Het waren fiere mannen waarop je in alle omstandigheden kon rekenen, ze muntten uit in stiptheid en correctheid, maar als kleine of grote chef moest je één ding weten: hun orders kwamen enkel van het Hof, het woord van een Koning(in) of Prins(es), vertolkt door hun dignitarissen en andere slippendragers, was prioritair. Onze mening was zelfs van geen secundair belang. Soit, dat werkte.
De meest markante chauffeur die ik gekend heb was Alain, een trots Waals haantje met een Clark Gable-snorretje. Alain bleef in alle omstandigheden rustig, zijn focus lag constant en uniek op zijn opdracht: dat was rijden voor de Koninklijke Familie. Om steeds met de voet op het gaspedaal klaar te zitten, leefde hij als het moest dagenlang in zijn dienstauto. Zelf zag hij er altijd piekfijn uit, die man zijn werkterrein leek wel een filmset, hij stond op en ging slapen met zijn coole looks, zat van ’s morgens tot ’s avonds strak in het pak, en dan die erotiserende blik.
O my god.
Dat laatste zagen alle madammen uit zijn entourage, zowel die van adel als de lagere hofdames, ook koninklijke dienstmeisjes, secretaressen, kapsters en naaisters huppelden achter Alain aan. Hij besteedde aandacht aan allen, in zoverre dat zijn job als chauffeur niet hypothekeerde.
Ik heb nooit de ware thuissituatie van die man gekend, maar hij was wel gehuwd, en hij moet af en toe zijn vrouw toch eens gezien hebben als hij zich soms een dag of nachtje kon onttrekken aan zijn permanente koninklijke taken. Want het gebeurde vaak dat Alain voor 24 of zelfs 48 uur in stand by verkoos te blijven, hij liet graag de motoren draaien, elke moment klaar om uit te rijden. Links en rechts deed hij dan te bed of niet te bed een hazenslaapje, al dan niet in gezelschap, daar sprak Alain niet over. Hij was een ware aristocraat, hij respecteerde de privacy van elke dame die hem begeerde. Wij vonden hem een schone meneer, openlijk kon hem niet het minste verweten worden, zelfs met geen monkellachje gaf hij inkijk in zijn clandestiene praktijken, zijn duidelijk intieme dubbelleven. Ik denk dat Alain mogelijks met 100 madammen de sponde heeft gedeeld, want waar zijn werk was stond desgevallend ook wel een bed, maar hij was waarschijnlijk zoals de Franse ex-president Chirac, een monsieur vingt minutes, met inbegrip van de douche achteraf. Noblesse oblige, Alain was dat verplicht aan zijn specifieke adeldom, geen zwaarwichtige romances met lang geleuter over al dan niet verantwoord neuken maar enkel de zorg om een snelle bediening. Te nemen of te laten, was blijkbaar zijn motto. Pak mij, was het antwoord van elke smachtend dametje. Alain leek de man van staal en beton, paraat in de wagen en zijn paal overal klaar, gedurende jaren reed en plantte hij zo zijn reputatie rond. Een poep-chique chauffeur.
Tot de motor plots sputterde, het zaakje (met de zaaddoorstroming) stopte, in volle actie.
Alain had nog vruchteloos willen versnellen, daarna afremmen, maar hij kantelde, de madam riep nog in volle extase vas-y Alain, ga door chéri. Maar Alain was vertrokken, met rollende ogen en droge mond, met tamme kop en lamme handen. Hij had zich aan flarden gereden op zijn zoveelste flamboyante courtisane, de finale controle verloren, hard ontkoppeld en slap gevallen. Alain lag morsdood op zijn laatste (lege) gelegenheidsgeliefde, definitief uitgevogeld.
Het Paleis & compagnie lieten een kreet van verdriet. En even rap zweeg iedereen, de mondjes en de beentjes gingen dicht. Er was niks gebeurd, gewoon een chauffeur gesneuveld. Exit van de seigneur.
In grote lijnen heb ik dit relaas opgepikt van mijn gewezen collega Jacky, ook een ex-chauffeur van het Hof. Jacky had het jongere broertje van Alain kunnen geweest zijn, even voornaam en hoffelijk in de omgang, evenveel aandacht van en voor de schoon madammen op het Paleis. Maar Jacky had thuis zijn stralende Claudia, een knappe en kokette Italiaanse, de sex-grinta spatte van haar af. Tot Jacky gezondheidsproblemen kreeg: suikerziekte. Hij moest plots beginnen spuiten en verloor daardoor zijn exclusieve job als koninklijk chauffeur, hij werd noodgedwongen bediende bij ons op de directie, een elegante oplossing.
Maar niet voor Claudia, omdat Jacky had ingeboet aan viriliteit, nam zij zonder schaamte of aarzelen een jonge minnaar.
Zelfs daar kon Jacky mee leven. Hij mocht dan desgevallend toekijken, het was zijn keuze voor een vorm van passief vrijen (zijn eigen woorden). Maar Claudia wou meer, zij begon zelfs te lonken naar collega’s, zoals Alain. Tja, dacht Jacky, dat kan toch niet. Claudia is dan op korte tijd vertrokken bij Jacky, hij ging daarop ook zelf weg: hij liet zich opnemen in de psychiatrische afdeling van het Militair Hospitaal. Daar heb ik hem nog één keer bezocht, een tweede keer was gepland maar werd verijdeld. Door Jacky zelf, hij was op een nacht weggevlucht uit die dienst en had zich in de prille ochtend te pletter gereden tegen een brugpijler van de snelweg. In zijn tijdelijke waanzin was hij mogelijks op zoek geweest naar zijn goeie maatje Alain, niet voor een pijnlijke afrekening, maar om zich zoet te verenigen in de dood.