Een oudere generatie in mijn geboortedorp Baalrode kent me nog als de zoon van Martha van Roelke. Ons ma kwam uit een arm kroostrijk gezin, ze had twee broers en vijf zussen, van die laatste was zij op een na de jongste. Ze groeide op in een milieu van kleine keuterboerkes en onder de strenge sociale controle van kerk en pastoors. Erotiek bestond nog niet in die tijd en de seks bevond zich nog in zijn kinderschoenen, diende enkel voor de voorplanting, over het genot hing een waas, maar het zal er niet minder om geweest zijn. Het mag achteraf als een wonder worden beschouwd dat ons ma al op haar 23ste verkering had en dat een drie jaar jonger manneke uit Becquevoort haar het hof kwam maken, in casu haar tuintje wieden. Die jongen met zijn blozend gezicht was Jefke, ik neem aan dat hij later mijn vader is geworden. Alhoewel boze tongen beweerden dat ik verdacht veel op de onderpastoor leek. Mijn grootmoeder achtervolgde zulke kwaadsprekers wel eens met de deegrol, ons moe had alles over voor het ware geloof, ten oorlog als het moest. Ze ging volgens de familiale overlevering wel minzaam om met haar 4de schoonzoon, alleen zinde zijn voornaam Jefke haar zo niet.
Onze pa was daar wat beschaamd over, te meer omdat zijn eerste voornaam Frans was, maar zijn eigen moeder had een platonische relatie met de heilige Jozef, vandaar de naamsverwarring. Ook bij haar ging het geloof voor.

Het kon niet anders of in onze devote familie moest ook een koster voorkomen. Dat was de man van mijn tante Marie, de meest godvruchtige zuster van ons ma. Nonkel koster verwekte bij zijn vrome vrouw vijf kinderen, het was in die tijd (de prille jaren 60) een katholiek modelgezin, een beetje de christelijke versie van de filmfamilie Von Trapp. Ik zie nog die onberispelijke plaatjes van hoe mijn nichtjes en neefjes naar de zondagsmis opstapten, braaf en proper, netjes hand in hand, klaar om hun papa met een vijf-stemmig sirenengezang bij te staan. Idyllischer, in de katholieke context, kon echt niet. Maar die algoede God, het idool van vader en moeder, heeft hen niet beloond, zeker hun gebeden niet verhoofd. Papa koster werd nog voor zijn 40ste levensjaar doodziek en stierf zomaar.
Ik herinner me nog flarden van deze tragedie, ons tante bleef voor de rest van haar jonge leven achter met vijf weeskinderen.
Ik vermeld nog even voor de familiale archieven dat de koster nog had gebeden tot de heilige Jozef, omdat hij zelf ook Jef heette. Zoals onze pa.

Dan was er nog tante Simone uit Hakendover (bij Tienen), bekend van de jaarlijkse paardenprocessie en de bijbehorende vijgen op en na Pasen. Zij was getrouwd met een bonk van een kerel, breed en boomlang, dat was echt wel onze grote nonkel. De man werkte in de naburige suikerfabriek, hij verrichte er arbeid voor drie, maar kreeg slechts één loon voor twee dochters en twee zonen. Op zekere dag sukkelde de grote nonkel, beladen met een zak suiker van 120 kilo, onder een machine dat effe stuurloos was geworden. Zijn rechterbeen werd net niet afgesneden, de pijn was zo verschrikkelijk dat hij in trance ging, maar eens in het ziekenhuis kwam hij terug – op oerkarakter – bij zijn positieven. Tegen de chirurg die zijn been wou afzetten, zei hij meer dan moedig; neen, gij blijft daar af! Minder dan een jaar later ging grote nonkel, weliswaar trekkebenend, terug werken. Het was een man die lak had aan compassie, een grote meneer die zonder veel tralala of complimenten door het leven stapte. Het zal u niet verwonderen dat hij als jonge man tijdens de oorlog deel uitmaakte van een partizanenbende die een paar zwarten in het dorp wilde luiquideren. Alleen het schrikbarend voorbeeld van de gewelddadige nazi-repressailles in het naburige Meensel-Kiezegem weerhield hen van uitvoering. Ik hoor het hem nog – voor één keer geëmotioneerd – vertellen aan zijn jongste schoonbroer Jefke. Onze pa, toen reeds beroepsmilitair, aanhoorde dit verhaal met open mond, het was een onuitgegeven versie. Grote nonkel had de tijd opeens rijp geacht voor mondelinge publicatie. Mijn vader kon, zwaar onder de indruk, enkel stamelen: merci menne man, danku… Jef.
Inderdaad, dat waren dus al drie Jeffen die in gezamenlijk familieverband voorkwamen, met de nodige verwarring voor de zussen, alhoewel van overspel is er blijkbaar nooit sprake geweest, daar werd in die tijd nog niet openlijk aan gedaan.

Ons tante Anna was de felste van de vijf zussen, ze heeft me als jongetje nog ooit toevertrouwd dat ze een erg begeerde vrouw was. Wist ik veel wat dat betekende. Daarom toonde ze mij een vergeeld fotootje van haarzelf, languit liggend in het malse lentegras, naast een blitse jonge kerel die voorzien was van een beginnende rock and roll kuif met gel, wat eigenlijk ongezien en vooral taboe  moet geweest zijn in die superkatholieke biotoop. Dat was schone Jos, zei ze beschroomd, hij verongelukte begin jaren ’50 als vrijwilliger in de Koreaanse oorlog. Dat was meteen een kruis over haar beginnende onkuisheid, zoveel werd me dan toch duidelijk. Let wel op de naam: Jos, van Jozef, zie de andere Jeffen. Tja… Daarna volgde niettemin een nog grotere liefde, met de man die later mijn lievelingsnonkel zou worden. Echter, weer sloeg het noodlot tot, nonkel – een natuurmens die op kracht en karakter leefde – kreeg plots een van bij aanvang reeds terminale kanker en stierf op zijn 36ste. Ons tante en gans de familie weenden bittere tranen, ik verloor een warme en lieve man die zo vaak de vervangende vaderrol voor mij had opgenomen.
Tot op de dag van vandaag blijf ik deze heilige van het Hageland gedenken, deze – jawel – zoveelste Jozef: mijn beste nonk Jef.

Ik had dus drie keer een nonkel Jef, waarvan er twee ons voortijdig ontvielen, en mijn vader – als kleinste – sloot het rijtje af als Jefke, het manneke voor alle werk en hulp in nood voor weduwen en wezen (waarvoor hij zich ten volle heeft uitgesloofd, tot wrevel van wie het vergeten is). Door wie hij zeker werd geadoreerd was de jongste zus van ons ma, tante Su (mijn kinderlijke verbastering van de naam Julia). Su was een nakomertje in de familie, zij raakte ook moeilijk van de straat, net na haar 30ste lukte het dan toch.
Maar eigenlijk had ze pech, want ze was eerst smoorverliefd geweest op een jongen uit het dorp, dat was wel een halvegare en een hele dronkaard, maar zij wou de reeks correct en voornaam afsluiten, het was een volkse gast genaamd…  Jozef, vaak met wat snot in de snor, maar alla. Helaas, dat zat Joske werd op een nacht overhoop gereden en lag morsdood naast zijn velo in de gracht.
Exit potentiële Jef nummer 5 in de familie, tante Su moest het daarna met een simpele Renaat stellen, het kwaliteitsverlies was voornamelijk relatief.

Ons ma had ook nog een oudste zus die met Jezus Christus getrouwd was, dat heeft ze me nog zelf verteld. God was haar schoonvader, moeder Maria haar schoonmama. Maar hoe is ons tante nonneke dan maagd kunnen blijven, dat waren van die existentiële vragen die ik me als kind stelde. Ik had er echter wel vertrouwen in, want ik had vernomen dat onze kloostertante (in het Noordkempense Essen) twee maal per week naar de winkel van Vroom & Dreesman – net over de Nederlandse grens – ging. Dat kon toch niet misgaan met al die vrome aankopen van eten en drinken en hun aanschaf van een vrome garderobe. In mijn kinderlijke fantasie waren al die zusterkes bronnen van christelijk genot en plezier. Ons tante nonneke had zelfs een flinke jongeman uit de regio gratis tot haar beschikking, hij verrichte hand- en spandiensten, met dien verstande: details werden daar niet over gegeven. Wel speelde hij, naast andere onvermelde spellekes, wel haar privé-chauffeur voor de boodschappen. Dan vetrokken ze gewoonlijk – na innige vereniging met mogelijks verstrengeling in stil gebed – samen uit de smalle garage van het klooster met de Fiat 500 (ingewijd met de kwispel van de bisschop). Ik weet nog dat tante nonneke me korzelig zei: hij lost zijn ambriage meestal veel te rap, soms pak ik zelf zijn knuppel, maar dan geraakt hij helemaal overstuur en is het ontkoppelen naar de kloten. Of iets in die zin. Er moet wel eens een fameus incident geweest zijn waardoor hun relatie op de helling kwam te staan, om niet te zeggen op de klippen van het klooster liep. Want het chauffeurke had op een winterse ochtend, toen ze veel aan de opwarming van mekaar hadden moeten besteden, nog in volle opwinding zoveel gas gegeven dat het autoke omhoog stuiterde, op zich niet zo erg ware het niet dat het daarna in plaats van achterwaarts uit het garagevak naar voren knalde, pal tegen de betonnen wand, waardoor tante nonneke haar kap afvloog (en ze was pas terug aangekleed). Goedverdoeme, gij ze stoemerik, moet ze geroepen hebben, maar hij hoorde al niks meer, want van poepen wordt ge doof, zeggen ze ook in de kerk. Enfin, exit broeder… Joseph, want zo heette die gebenedijde man. Toch weer niet te geloven: nog ne Jef.

Ik denk dat God de Vader inderdaad bestaan heeft, zoveel Jeffen & Jossen liet hij al dan niet zondig rondwandelen in onze familie.