In de jaren 2005 en 2006 maakte ik als hoofdinspecteur bij de Federale Politie deel uit van de dienst Algemene Interventie in Brussel. Ik was als reserve-chef vast verbonden aan een bepaald peloton (40 manschappen), maar werd ook vaak ingezet bij andere pelotons om daar het gelegenheidscommando waar te nemen, wat meestal geen cadeau was. Als er in moeilijke omstandigheden moet gewerkt worden met mensen die je niet van nabij kent, dan kan dat tot onnodige spanningen leiden en heeft dat zijn negatief effect op het eindresultaat. Ik was bovendien een nieuwkomer en volledig op mezelf aangewezen om in heikele situaties het hoofd boven water te houden. Meestal lukte me dat wel, de stress kreeg ik er evenwel gratis bij, en ook… de bedankingen als een operatie goed was verlopen, maar daar speelde dan eerder de opluchting van een hogere directie dat ze zelf hun pootjes niet verbrand hadden. Want vaak nepen ze hun billen dicht achter hun bureau, puur uit schrik dat er iets op het terrein zou misgaan en dat ze eventueel voor een tikkeltje (mee) aansprakelijk zouden gesteld worden wegens onvolledige richtlijnen. Tja, zo werkte dat daar nu eenmaal, de paraplu’s waren een populair hulpstuk in die politiekringen.
Mijn allereerste opdracht als vervangend pelotonscommandant bestond er in dat ik met 30 mensen plus een ploeg van de sproeiwagen moest uitrukken voor hevige straatrellen in de buurt van het Noordstation in Brussel, meer bepaald in de wijk achter de Aarschotstraat (prostitutiezone). Uit nadere info die ik binnenkreeg bleek dat het om een uitslaand gevecht ging tussen de Marokkaanse en de Turkse gemeenschap. Er zou daar geklopt worden op leven en dood, overal waren ravages aangericht, winkelvitrines ingeslagen, geparkeerde wagens beschadigd of vernietigd, brandjes werden her en der aangestoken, zelfs de hoertjes hadden hun sekspanden gesloten, het was alarmfase donkerrood. Mijn hart bonkte maar mijn stem bleef kalm, binnen de tien minuten waren wij uitgerukt met loeiende sirenes, ik had nul komma nul ervaring, maar de chef van de sproeiwagen – een oudere gradé met jaren ervaring – had me zijn naaste bijstand beloofd, dat stelde me gerust, de rest zou ik zelf wel kunnen improviseren. Maar er kwam nog slechter nieuws binnen: er was een… dode gevallen, het lichaam van de overleden man lag nog ter plaatse in de inkomhall van een appartement, ik panikeerde net niet en gaf als bevel dat we ons naar die plek moesten begeven. We bevonden ons op dat moment echt aan het voorportaal van de hel – hellhole Brussels… volgens Donald Trump – en dan kwam via de radio volgend bericht: de chef van de sproeiwagen besloot om af te haken, hij ging zich opstellen ter hoogte van het Monument van de Onbekende Soldaat, op welgeteld 1 kilometer van het strijdtoneel. Godverdoeme, jawel toen heb ik gevloekt, die rotzak liet me plots in de steek, ik wist zelfs niet of ik hem dat kon verbieden, want het was zogezegd zijn strategische keuze, volgens mijn mening achteraf: zeer dubieus en waarschijnlijk een geval van indekking (schrik van dat eerste lijk), of nog: om mij als kersverse pelotonscommandant een loer te draaien.
Eens in de strijdarena aangekomen werd ik echter geconfronteerd met een rare anti-climax: de situatie was ogenschijnlijk ontzenuwd, wegens het ontnuchterend effect van die overleden persoon? Volgens de info die ons bereikte stonden er aan weerskanten nog wel een 1000-tal heethoofdige Turken en aan de andere kant evenveel ontvlambare Marokkanen, maar er was een neutrale tussenzone van een paar 100 meter ontstaan en daar liet ik ons dispositief dan ontplooien, de rest was afwachten, onze helmen met gezichtsbeschermers op en het wapenschild ter dekking voor ons lichaam. Ik kon de toestand makkelijk overzien, we bleven nog uren preventief aanwezig, we hielpen de diensten van het parket en de wetenschappelijke politie om ongestoord hun vaststellingen te kunnen doen, maar de spijtige bevestiging bleef komen: dichtbij lag er een lijk, een man was dodelijk bezweken ten gevolge van slagen en verwondingen toegebracht door een tegenpartij, luttele minuten vóór onze aankomst. Dat was mijn erg pijnlijke doop als leidinggevende bij een ordedienst. Ik had ook een eerste lesje geleerd: reken niet te veel op spontane collegialiteit, het is zoveel beter om een chef te worden die zelf de krijtlijnen uitzet.
Niet lang daarna was ik vervangend commandant in mijn eigen peloton, het was einde juli, een zwoele zomernacht, en plots kwam het order: onmiddellijk uitrukken naar… Rock Werchter, daar stond (op de sluitingsnacht) de wei in brand, er was een reële kans dat er daar een paar podiums en tenten de fik gingen ingaan, blijkbaar was er iets misgegaan met het afsluitend vuurwerk.
Ik slaagde er in om in een ijltempo mijn manschappen te verzamelen (het was 2 uur ’s nachts, ze sliepen allemaal, jawel, bij de Intervente heet dat: in stand by zijn). Enfin, we hebben dan aan een moordsnelheid over de verlaten nachtelijke wegen geraasd en ruim voor 3 uur waren we ter plekke. Ik liep voorop, met mijn zaklamp schijnend over stomdronken jongeren en zelfs vrijend verstrengelde lichamen op de grond, oké ik had geen tijd voor dat soort frivoliteiten, ik zocht de gevaarlijke brandhaard, maar ontwaarde nergens noch vuur noch vlam, laat staan dat de lokale brandweer aanwezig was om de laatste opflakkeringen van het feestvuurwerk te doven. Eigenlijk was ik snel gerustgesteld, hier was voor ons een spreekwoordlijk brandje geblust zonder dat ook maar één iemand een lucifer had aangestoken. Maar ik ging wel voor volledig werk, wij hadden ons met een 40-tal mensen en met meerdere voertuigen verplaatst, aan een risicovolle rotvaart nog wel… toch niet om hier een of andere grapjas te behagen. Ik zocht dus een “dader” en ik vond hem, in het directiecompartiment: dat was… Herman Schueremans, de grote (iconische!) baas van het evenement, en die… ontving mij hartelijk, ik kreeg al meteen een biertje aangeboden dat ik beleefd weigerde, maar ik wou van hem wel weten wie hier het vuur aan de lont had gestoken. Herman lachte wat onwennig, ja er was ergens effe iets ontbrand, los van het officiële vuurwerk, met de nodige paniek van de omstaanders, maar die hadden dat even snel weer kunnen doven, euh, door er met zijn allen op te… pissen. Dit had niet belet dat één van zijn medewerkers meteen de hulpdiensten had verwittigd, wat op zich een zeer verdienstelijke reactie was geweest. Oké Herman, het is u vergeven. Toch even vermelden dat er in hun commandokamer ondertussen een vrij wild feestje bezig was, met sloten drank en dansende madammen die bijna niks meer om het lijf hadden. Alleszins veel seks en rock & roll, naar de drugs had ik het raden, maar dat hoorde daar niet tot mijn opdracht. Ik rook weliswaar dat het er aangebrand was, maar niet buiten, wel vanbinnen bij die mensen. Ach, ik had geen zin meer in complicaties, mijn specifieke taak was volbracht, de manschappen wilden terug naar Brussel, voor hun laatste uurtjes… slaap.
Het zal u misschien verwonderen, en mij ook indertijd, maar voor deze twee missies kreeg ik felicitaties, wegens “snelle en zeer efficiënte uitvoering, en zeker voor de deskundige leiding”. Zoiets was uiteraard makkelijke praat achteraf, er was eigenlijk twee keer niks voorgevallen (de spijtige dode viel vóór onze interventie), maar de grote bazen waren altijd zo content als hun eigen aansprakelijkheid niet in het gedrang was gekomen. Ze konden daarna zelf uitpakken met hun eigen verdienste richting hogere politieke regionen en daar werden de prijzen uitgedeeld als het op toppromoties aankwam. Dat had ik toen nog niet in die mate door, maar ik voelde wel dat er daar zelden zuivere koffie werd geschonken. Ik heb het bij die diensten ook maar twee jaar uitgehouden, ik deed verschrikkelijk mijn best, maar te vaak lag er een bananenschil in de weg. Ik vertrouwde die mensen daar niet, noch bij een aantal collega’s – de mannen, en meer nog de vrouwen, jawel – noch bij de diensten van de directie was er zoiets als: integriteit. Dat begrip was er een grote onbekende, te vaak ging het er om kortzichtige en egocentrische kansberekening: hoe kan ik de hete aardappel doorschuiven, wat is de meest opportunistische opstelling?
Het was verstoppertje spelen, geen eerlijk politiewerk.
Nog één ontluisterende afsluiter. We werden eens naar een wilde betoging gestuurd op de terreinen van de VRT en RTBF (op de Reyerslaan in Schaarbeek). We kregen geen enkele richtlijn, enkel een adres en één woord: relletjes! Het was pikkedonker en het regende dat het goot. We kwamen ter plaatse, helemaal niet wetend wat er van ons verwacht werd en toch vielen daar meteen de eerste harde en ongenadige slagen op… ons hoofd. Door een ontketende menigte – gemaskerde en onherkenbare mensen – werden wij aangevallen, afgeklopt en neergestampt. Wij waren totaal onvoorbereid, we konden niet meer doen dan… machteloos dit geweld incasseren. Het was alsof wij in een valstrik waren getrapt. De daders bleken achteraf leden, militanten en allerlei sympathisanten van de rode overheidsvakbond geweest te zijn. Dat laatste gegeven was geen onbelangrijk detail, gezien hun gewelddadige reputatie, maar erger nog: uit de administratieve reconstructie bleek dat men die informatie bij onze directie bewust achter de hand had gehouden, men wou onze inzet (in casu: ons verweer) “politiek zo neutraal mogelijk” houden.
Het pak slaag dat we kregen deed daarom niet minder pijn, we waren ’s anderendaags allemaal geradbraakt. Onze vrienden van de mensenrechten, de zogezegd sociaal bewogen sossen, klopten ons incognito af, met dank aan de interne spionnen bij ons.