Na de corona-crisis komen de nieuwe tijden, zo wordt ons voorspeld door het politieke circus, de taterzieke pers, de socio-culturele bobo’s en de gutmenschen van links. Ze melden ons de komst van grote solidariteit, de samenleving die alles zal delen en ongebreidelde solidariteit zal serveren.
Verdeel en heers, het is in deze context mijn hoogsteigen onfatsoenlijke woordspeling. Ik hecht geen gemakkelijk geloof aan deze heruitgevonden goedheid van de vergaderde meute. Ik wil de bedrijfswereld en andere werkverschaffers ook zomaar niet demoniseren. Geld en goederen die moeten verdeeld worden, dienen eerst en vooral geproduceerd. Dus er zal werk aan de winkel zijn, de kassa zal vooraf moeten rinkelen eer we die verbroederingsfeestjes gaan houden.
En dan zullen we, desnoods tandenknarsend, ook iets anders moeten afleggen: de nieuw verworven zuurheid.
Ik beschreef in een vorige bijdrage het incident aan de apotheek, die sneer van de man die ons toebeet om uit de weg te gaan. Ruim baan onderdanigen van deze wereld, een nieuw soort credo, al te vaak gehoord.
We moeten plaats maken, ons gedeisd houden, onder de radar leven, smachtend ademen vanachter een masker, ons ware gelaat liever niet tonen.
Ik denk aan mijn geliefde, als we gaan fietsen, mooi naast mekaar, mag het soms nog? Niet volgens de vele boze-blikken-dragers, de nukkigen en de norsen, de muggenzifters en de azijnpissers. We worden van ons zadel gebliksemd door hun smalende kop, er wordt gehauwd en gesnauwd, een kretologie van ‘afstand houden’. Alsof we de wereld zouden besmetten met onze vrolijk geëtaleerde liefde, we fietsen te dicht opeen volgens de zelf bedachte burgerpolitie, de wurgende moraal van die verzuurde ridders.
In het weekblad Knack vertelt een bekend TV-mensje dat ze haar man nog durft te knuffelen. Moedig zogezegd, maar ik denk er wel het mijne van, verdachte durf toch. En dan voegt ze er minder moedig aan toe dat ze het kussen nu wel even laten. Ze houden hun tong veilig in de eigen mond, de lippen stijf verwijderd van mekaar. Kwestie van de sappen te scheiden. Ik heb dan een vaag idee over hun verblijf in bed, ieder aan zijn kant in de ingeslapen intimiteit. Leuk is anders, gezellig neuken ambetant. Oeps, ik lijk wel een vuilaard in dit puriteinse tijdperk, bij N. en mij is het eb en vloed zoals altijd. De zee blijft komen opzetten, de golven stomen hoog, ons hete water vloeit. Wij zijn zonder smet en vrees, in grote tederheid aan alle lusten toegewijd. Wij vieren zonder ongerustheid onze kermis van het vlees.
Dat geeft een kalme geest, en grote vrede. Corona is een boze droom, ik lig wakend naast haar, streel haar borsten. Gans haar lichaam straalt. Elke zweem van besmetting blijft nachten lang afwezig uit ons bed. Wij kennen enkel de heilige bevlekking. Geloofd zij ons geluk van geilheid.
Bovenstaand relaas is misschien ook een goeie raad voor die andere coryfee van de TV. Hij is een Waal, taterend telegeniek en ook perfect Nederlandstalig, zijn eega is een Vlaamse persmadam. Zij zijn al vele jaren geheel trans-communautair gehuwd. Wonen dik content in het Mechelse. Maar verblijven nu corona-gewijs gescheiden, hij in zijn Naamse contreien, zij in haar eigen nest. De vrees lijkt groter dan de liefde, zeg ik hierbij oneerbiedig. Ik ken hun grenzen immers niet, waar begint de bijbel van het kleine gezond zijn en waar eindigt het evangelie van ongeremd beminnen. In ieder geval, ze blijven elk graag binnen, in hun tweede kot, aan de overkant van het water dat hun liefde nu doorklieft. Oeverloos gezellig of een tijdelijk spel dat hun angstig parten speelt?
Ik zwem liever in een minder troebel water, met een helder hoofd, mijn hart breedvoerig geopend, onbevreesd, zo spreekt ook mijn zoete lief. Wij zijn zonder schroom en blijven schoon de straten oversteken, niemand houdt ons tegen, ook de spoken van corona niet. Ze wonen in de hoofden van het volk, zo kleinmenselijk.
En daarna is het tijd voor wat theater, de politie staat dramatisch paraat. Ze controleren overal, onder andere Jan en alleman, daar hoort Nathalie niet bij, althans volgens mij, maar niettemin, ze heeft ook prijs. De straat was afgezet en zij remt af. Kan ik u met iets helpen, vraagt zij bereidwillig aan de dienaars der wet. Vanwaar zij komt, waarheen zij gaat en wat haar reden van verplaatsing is? Zwierige vragen, in één snelle adem, vanonder een niet-onvriendelijke politiepet.
Nathalie steekt van wal en heeft het over een gepensioneerde alleenstaande in Leuven die zij vanuit Leest bedient met drank en eten, hem wat leut bezorgd, zijn leed verzacht etc. Zedig verzwijgt zij de zegeningen van haar lijf, haar genereuze tederheid.
De agenten hebben uiteraard ook geen ogen op hun gat, maar denken er het hunne van, begrijpen de ernst van het vergrijp, impliciete liefde zet hen hier en nu schaakmat. Nathalie mag verder rijden, morgen komt ze terug. Blij haar mannetje berijden, met voedsel van de ziel, en met de gebenedijde voorzieningen van haar lijf. Laat de sappen stromen, zo doden wij de tijd, en óók corona.
Leve onze solidariteit, het status-quo van onze volgehouden tijd. Wij houden van elkaar, ondanks het actueel getater over separatie. Tja, om daarna pas definitief van start te gaan. In de nieuwe bedotterij, of wat?
Ach, waarop wachten, laat toch geen kans voorbijgaan, pak mekaar eens stevig vast. In het uur van de waarheid, nu!